Maarten Luther zou ervan hebben gegruwd: de manier waarop nazi’s gebruikmaakten van zijn teksten tegen de Joden. Tegelijk moet de kerk afstand nemen van de antisemitische uitspraken van de reformator, vindt prof. dr. Baars.
De christelijke gereformeerde emeritus hoogleraar sprak dinsdag op een conferentie van stichting Steunfonds Israël in Woerden. Ruim zeventig mannen bezochten de bijeenkomst voor ambtsdragers. Predikanten uit verschillende kerkgenootschappen gaven lezingen rond het thema ”De toekomst voor Israël en onvervulde beloften”.
Bloeddorstige vijanden
Prof. Baars schilderde in zijn bijdrage de context waarin antisemitische uitspraken van de reformatoren Luther en Calvijn zijn gedaan. „De eerste verschijnselen van antisemitisme zien we in het Egyptische Alexandrië. In het jaar 38 vindt daar de eerste pogrom plaats. Wanneer het christendom na de overwinning van Constantijn de Grote in de vierde eeuw een machtspositie krijgt, worden veel Joden gedwongen zich te laten dopen. En in de tijd van de eerste kruistochten, in de middeleeuwen, steekt een religieuze koorts de kop op. De haat tegen Joden en moslims wordt voelbaar.”
De karikaturen die in de prediking van de kruisvaarders geschetst werden, bleven voortbestaan tot op de tijd van de Reformatie, aldus de Apeldoornse emeritus hoogleraar. „Het beeld dat bij veel christenen in die tijd leeft is dat Joden bloeddorstige vijanden van het christelijk geloof zijn. Hun verstrooiing is de straf op het vermoorden van Christus. In deze atmosfeer ademen Luther en Calvijn.”
Luther ziet in de ontkenning van Christus door de Joden een gevaar voor de kerk. Daarom bestrijdt hij de Joden zo fel, aldus prof. Baars. „Toch heeft Luther ook wel voor de Joden gepleit. In zijn geschrift ”Dat Jezus Christus van geboorte een Jood is” proclameert hij dat Joden zich moeten bekeren tot Christus, willen ze zalig worden. Het boekje is een verwijt aan Rome. De gevestigde kerk is volgens Luther een struikelblok geweest voor de bekering van de Joden.”
Luthers latere uitspraken zijn feller, al wil prof. Baars niet weten van een scherpe tweedeling. „Er is een doorgaande lijn in Luthers denken: de Joden willen Christus niet en daarom zijn ze niet goed. We moeten ons duidelijk uitspreken tegen Luthers uitspraken over de Joden. Maar tegelijk moeten we ze bezien binnen de context van toen. Ons past bescheidenheid. Luther heeft ook het behoud van de Joden op het oog gehad.”
Prof. dr. W. J. op ’t Hof ging in op William Perkins’ visie op de bekering van de Joden. Er leeft in de zestiende-eeuw een sterke verwachting van de wederkomst, die volgens velen zal plaatsvinden in het jaar 1588. Perkins, predikant in Engeland, probeert de paniek die er bij sommigen is te temperen. Hij wijst erop dat er nog geen bekering van de Joden heeft plaatsgevonden. „Perkins heeft een positieve verwachting voor het Joodse volk. Zij zullen Christus kennen en erkennen.”
Schitteren
De hersteld hervormde emeritus hoogleraar maakt de vertaalslag naar nu. „Ook wij hoeven ons niet te laten beangstigen door tijdsberekeningen, want ook nu moet er eerst nog bekering onder de Joden plaatsvinden. Wel moet het ons dringen tot het verkondigen van het Evangelie onder het Joodse volk. Dat is onze roeping, het Evangelie verkondigen, beginnende in Jeruzalem. Tegelijk zal God dat volk uiteindelijk zaligen op een wijze waarop al ons werk wegvalt. Zijn soevereiniteit zal schitteren.”
Ds. W. Silfhout (Gereformeerde Gemeenten) ging in zijn lezing in op oefeningen van Justus Vermeer (1696-1745) over het volk van Israël. In een verhandeling over Jeremia 33 spreekt Vermeer een duidelijke verwachting van de bekering van de Joden uit.