Houd schoolvak Frans in ere en maak het aantrekkelijker
Als brug naar de mediterrane wereld en als alternatief voor de dominante Angelsaksische cultuur zijn Frankrijk en het Frans van belang voor Nederlanders, betoogt Marjolijn Voogel.
Het Frans, de voormalige lingua franca (gemeenschappelijke taal voor sprekers met een verschillende moedertaal) in Europa, heeft de afgelopen jaren flink aan belang ingeboet. Waarom was het Frans zo lang de belangrijkste vreemde taal in Nederland? Hoe komt het dat het deze positie is kwijtgeraakt? En: hoe erg is dat?
Franse scholen
Een haat-liefdeverhouding, zo wordt de relatie tussen Nederlanders en Fransen vaak omschreven. Een dergelijke ambivalente houding bestaat er ook jegens de Franse taal en cultuur. Dat heeft alles te maken met de geschiedenis van het Frans in Nederland.
Die begon in de late middeleeuwen, toen het Frans aan het Bourgondische hof binnentrad als gebruikstaal, van ambtenaren en kooplieden die handelden met Franstaligen en van studenten die van en naar Frankrijk reisden. Als taal van een sociale bovenlaag breidde de invloed van de Franse taal en cultuur zich over steeds meer domeinen van het maatschappelijk leven uit. De opkomende burgerij stuurde haar kinderen graag naar de Franse scholen, die vanaf de zeventiende eeuw steeds populairder werden, ten koste van de prestigieuze Latijnse scholen. Steeds vaker ontwikkelden Franse scholen zich tot exclusieve instituten, die slechts toegankelijk waren voor een sociale elite die dat kon betalen.
Zo ontwikkelde het Frans zich meer en meer tot onderscheidende omgangstaal. Dat gebeurde ook in veel andere regio’s in Europa en hield verband met de sterke staatsvorming in Frankrijk en de opkomst van dit land als de belangrijkste politieke macht in Europa.
Teken van onderscheid
Met die macht was het gedaan na de nederlaag van Napoleons Grande Armée. In Nederland kwam er in 1813 een einde aan de Franse tijd. In die periode was er bij politiek onmachtige burgergroeperingen sterke weerstand ontstaan tegen het gebruik van de Franse taal door de rentenierende bovenlaag. In Nederland leidde de opbouw van de Nederlandse natiestaat tot een statusverandering van het Frans. Nederlands werd de nationale eenheidstaal en de belangrijkste onderwijstaal. Dat ging ten koste van het Frans, dat eerder die rol had. Bovendien werd het Duits steeds belangrijker voor Nederlanders, vooral als taal van de wetenschap.
Maar nog steeds was de beheersing van het Frans een teken van onderscheid binnen de negentiende-eeuwse Nederlandse elite. Het oude onderwijssysteem met de Franse scholen bleef dan ook tot ver in de negentiende eeuw gehandhaafd. Pas met de invoering van de Middelbaar Onderwijswet in 1863 kwam er een einde aan de Franse scholen en kregen meer kinderen toegang tot het voortgezet onderwijs. Ook in het nieuwe onderwijsstelsel werd het Frans echter ingezet om een deel van de bevolking uit te sluiten van ”hogere” vormen van onderwijs. Zo was kennis van het Frans tot 1919 een voorwaarde om toegang te kunnen krijgen tot de hbs.
Taal „des gens cultivés”
Zelfs in de Tweede Wereldoorlog was in diplomatieke kringen Frans spreken nog gebruikelijk. De Gaulle communiceerde met Churchill en zelfs met Roosevelt in het Frans. Veertig jaar later was het niet meer vreemd dat de Nederlandse minister-president Lubbers aan de Franse ambassadeur voorstelde om Engels te spreken, inmiddels de onaanvechtbare internationale voertaal. Maar evenmin was het raar dat ambassadeur De Kemoularia dat weigerde, omdat hij vond dat Lubbers Frans diende te spreken, volgens hem de taal „des gens cultivés.”
Onze minister-president deed dat vervolgens ook en, zo wist de Franse ambassadeur te vermelden, Lubbers bleek „un très joli français” te spreken. Ook gaf De Kemoularia hem destijds mee: „De regering die het onderwijs in het Frans en het Duits verplicht zal stellen, naast dat in het Engels, zal dit land een grote dienst bewijzen.”
Dit speelde zich af medio jaren tachtig. Tegenwoordig ligt het niet erg voor de hand dat de Franse ambassadeur en onze regeringsleider zich op een dergelijke manier met elkaar onderhouden. En dat is indicatief voor de snel veranderende positie van het Frans in het naoorlogse Nederland. Niet alleen in diplomatieke kringen maar ook in andere domeinen, waaronder het onderwijs en de uitgeverij, is de positie van het Frans tanende. Dat geldt trouwens ook voor het Duits.
„Onnuttig”
Doordat het Frans eeuwenlang de cultuurtaal van een sociale elite was geweest, bleef het prestige van die taal lang bestaan. Nog tot in de jaren zeventig bestond er een sterke politieke en publieke wens om Frans als verplicht vak in de onderbouw van het algemeen voortgezet onderwijs te behouden. Pas daarna kwam hier verandering in. Ouders gingen het Frans steeds minder als een noodzakelijk onderdeel van de opvoeding van hun kinderen zien. En daarmee veranderde de houding jegens die taal.
Minder leerlingen kiezen Frans als eindexamenvak, zo’n 20 procent minder dan in 2000. Door urenvermindering in het voortgezet onderwijs (na onderwijsvernieuwingen als de basisvorming en de tweede fase) daalde het niveau van hun kennis van het Frans. Steeds meer scholen besluiten het vak zelfs helemaal uit het curriculum te halen. Ouders maar ook mentoren adviseren vaker om Frans te laten vallen. Net als eerder kwalificeren zij die taal als „mooi” en „moeilijk”, maar ook als „onnuttig” en „saai.”
Hardnekkig is het idee dat het economisch minder nuttig is om Frans te kennen. Het ”Globish” moet volstaan, zeker nu ook Fransen beter Engels spreken dan voorheen. Maar daarmee kom je niet tot daadwerkelijke uitwisseling, laat staan tot een vertrouwensband. In handelstermen heet dat de ”gunfactor”, die je in Frankrijk wel hebt wanneer je Frans kent, en anders niet. En ver daarbuiten. Frans is immers in een groot aantal landen de voertaal. Bijvoorbeeld in Franstalig Afrika, waar Nederland aanwezig is in sectoren als energie, offshore, bouw, voedsel en landbouw. Ook omdat Frankrijk ons derde handelsland is, blijft het Frans van belang.
Vergissing
Zo wordt Frans voor Nederlanders steeds moeilijker en hetzelfde vinden we van de Fransen. Op geopolitiek vlak stuitte de Atlantisch georiënteerde houding van Nederland het gaullistische Frankrijk meermalen tegen de borst. In de dagelijkse omgang toont de Nederlander weinig begrip voor de omgangsvormen en tijdverslindende lunchgewoonten van de Franse zakenpartner. Door deze irritatie vergeten we vaak het belang van Frankrijk als brug naar de mediterrane wereld en als cultureel alternatief voor de allesoverheersende Angelsaksische cultuur.
Gelukkig pleit Kim Putters van het Sociaal en Cultureel Planbureau voor het stimuleren van inlevingsvermogen in anderstaligen en stelt hij in het Financieel Dagblad (17-1): „Het blijkt een vergissing van formaat dat vakken als Duits en Frans steeds vaker buiten het verplichte onderwijsprogramma vallen.” Juist de aanraking met een vreemde taal en de bijbehorende andere manier van doen is essentieel voor leerlingen die meer dan hun ouders met anderstaligen te maken zullen krijgen.
DELF
Wel is een kritische blik nodig op het hedendaagse onderwijs van het Frans. Want dat is niet alleen zeer summier, maar inderdaad vaak ook saai. Ander talenonderwijs is mogelijk en bestaat ook al. Niet voor niets stijgt de populariteit van het internationaal erkende ”Diplôme d’étude de langue française” (kortweg DELF), de Franse equivalent van het Cambridge Certificate. Dat toetst op alle taalvaardigheden en biedt leerlingen de kans om écht Frans te leren en ook te spreken.
De auteur studeerde Frans en sociologie en is werkzaam als uitgever. Op 12 januari promoveerde zij aan de Erasmus Universiteit op de dissertatie ”Bon ton of boring? De ontwikkeling van het Frans in onderwijs en uitgeverij in Nederland” (Amsterdam University Press, 313 pag.; € 24,99; ISBN 978 90 8555 115 7). Dit artikel is hierop gebaseerd.