Het onwaarschijnlijke maar waargebeurde verhaal van ridder Jan van Brederode
Biografieën over Nederlandse ridders zijn een grote zeldzaamheid. Dat komt doordat bronnen over middeleeuwse edelen, als ze er al zijn, vaak heel gefragmenteerd zijn, en heel verschillend van aard, van grafelijkheidsrekening tot rijmkroniek.
Maar het is historisch letterkundige Frits van Oostrom gelukt: hij schreef er een over ridder Jan van Brederode (1372-1415) met als titel: ”Nobel streven. Het onwaarschijnlijke maar waargebeurde verhaal van ridder Jan van Brederode”.
Nu is er weinig wat Frits van Oostrom (1953) niet lukt. Hij was hoogleraar Nederlandse letterkunde in Leiden, gasthoogleraar aan Harvard, president van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen; hij won zowel de AKO Literatuurprijs als de Spinozaprijs en hij was voorzitter van de commissie die de Canon van Nederland maakte. Bekende boeken van hem zijn ”Het woord van eer” en ”Maerlants wereld”.
In ”Nobel streven” vertelt van Oostrom het verhaal van Jan van Brederode. Jan is afkomstig van een van de oudste en machtigste geslachten uit het graafschap Holland. Sporen ervan zijn tegenwoordig nog terug te zien in de imposante ruïne van het stamslot bij Santpoort.
Jan trouwde met Johanna van Abcoude. Zij was een goede partij, maar hij moest wel een flinke bruidsschat meebrengen. Geld daarvoor had hij niet – schulden, geërfd van zijn voorvaderen, des te meer.
Jan deed er alles aan om een goed leenman van de graaf van Holland te zijn. Hij stak tweemaal met een groot leger de Zuiderzee over om Friesland te veroveren, maar die militaire operatie draaide uit op een fiasco. De Friezen verzetten zich dapper en begonnen een guerrillaoorlog die meer dan tien jaar zou duren.
Op hetzelfde moment kwam een andere machtige leenman van de graaf van Holland, Jan van Arkel, in opstand. Ook in de streek tussen Gorinchem en Vianen brak een geldverslindende oorlog uit, die net als die in Friesland langer dan tien jaar zou duren.
Kinderloos
Privé hadden Jan en Jacoba grote zorgen. Hun huwelijk bleef kinderloos en dat zou betekenen dat het hele bezit van de Brederodes na zeven geslachten zou terugvallen aan de graaf van Holland. Het punt was dat dit een ”recht leen” was, wat betekent dat alleen een oudste zoon kon erven en niet een broer of neef.
In een ultieme, bijgelovige poging om te redden wat er te redden viel, besloot Jan naar Noordwest-Ierland te gaan om in een onderaardse grot te Lough Dergh het helse vagevuur van Sint-Patricius te voelen. Uit verslagen van pelgrims blijkt dat dit geen pretje was: „de ene waande zich zeeziek en kwam in een vrije val. Een ander werd bij binnenkomst besprongen door ene gigantische zwarte spin, die evenwel verdween toen de bezoeker Gods naam aanriep. Een derde zag drieduizend demonen in diergedaante om een christen vechten.” En zo was er meer: jonkvrouwen met koeienpoten en angstaanjagende serpenten kwamen voorbij.
Weer thuis stichtte Jan een kapel, maar Johanna werd niet zwanger.
In het klooster
Korte tijd heeft Jan nog eigen munten geslagen, maar dit was zo’n flagrante schending van alle wetten, dat dit geen lang leven was beschoren.
Broers had Jan wel. Daarom werd het plan bedacht dat hij en zijn echtgenote in een klooster zouden treden. Dan waren zij als het ware voor de wereld gestorven en was het aardse huwelijk in zekere zin ontbonden. In dat geval mocht een broer wel erven, en was meteen ook het probleem van de hoge bruidsschat opgelost.
Jan trok als broeder in het klooster Sint-Jansbergklooster in Zelem bij Diest met de intentie om zijn hele verdere leven in het teken van God te stellen. Johanna werd dominicanes bij de zusters van Maria van Magdalena in Wijk bij Duurstede. Van Oostrom schrijft: „Het moet voor hem een ongekende wending zijn geweest. Geen kasteel meer, maar één kamertje. Geen personeel om te bevelen, hij werd nu zelf bediende. In plaats van lange adellijke lokken, helemaal kaal en met een baard. Geen handschoenen, maar blote handen, geen laarzen, maar sandalen.” Kortom, Jan werd van topofficier kartuizer monnik. In het klooster schreef hij een sprankelende Middelnederlandse tekst.
Belegering
Het leek een goed plan, maar er deden zich problemen voor toen Jans jongere broer Walraven werd gevangengenomen tijdens het beleg van Gorinchem in 1402 en zeven jaar lang werd vastgehouden door de heer van Arkel. Bovendien overleed Willem van Abcoude, de strenge en op geld beluste vader van Johanna.
Jan wilde nu alsnog aanspraak maken op de erfgoederen van Abcoude en verliet in het voorjaar van 1409 het klooster. Toen de kloosterleiding hem bij de theologen van de universiteit van Parijs aanklaagde, bemoeide de kanselier van de universiteit, Jean de Gerson, zich persoonlijk met de zaak en stelde Jan in het ongelijk.
Jan wachtte dit alles niet af. Hij had Johanna nodig om zijn aanspraak op de erfenis van zijn gewezen schoonvader hard te maken, dus hij ging naar Wijk bij Duurstede. Hij kreeg zijn vrouw niet te spreken, waarop hij prompt het klooster belegerde.
Bisschop Frederik van Blankenheim, die net in Rhenen was toen dit gebeurde, trok met zijn leger tegen hem op en nam hem gevangen. Hij leverde Jan uit aan zijn neef Jacob van Gaasbeek, die Jan in de gevangenis wierp. Hij kwam daar pas weer uit, toen Johanna was gestorven.
De laatste jaren van zijn leven sleet Jan als huurling in het Franse leger, waar hij (en met hem vele Fransen) het leven liet in de Slag bij Azincourt in 1415.
Te dik
Van Oostrom heeft dit even boeiende als trieste leven voortreffelijk gereconstrueerd. Maar in vergelijking met bijvoorbeeld ”Willem de maarschalk” van Georges Dubuy (1986, 160 blz.) is dit boek te dik. Hoofdstuk VI (”Feit en fictie”) had zonder problemen weggelaten kunnen worden; de lezer zou weinig missen.
Boekgegevens
”Nobel streven. Het onwaarschijnlijke maar waargebeurde verhaal van ridder Jan van Brederode”, Frits van Oostrom; uitg. Prometheus, Amsterdam, 2017; ISBN 978 90 446 3467 9; 400 blz.; € 24,99.