Symposium Steunfonds Israël: nadere reformatoren verwachtten bekering Joden
Christenen hebben de plicht om dagelijks te bidden voor de bekering van Israël, want de Joden zijn de beminden om der vaderen wil. Dat was het standpunt van Ewout Teellinck.
Dat zei prof. dr. W. J. op ’t Hof, dinsdagmiddag tijdens een symposium dat was georganiseerd door stichting Steunfonds Israël/Isaac da Costa. De interkerkelijke stichting brengt gelden bijeen voor projecten die de verspreiding van het Evangelie in Israël als doel hebben en zij steunt Messiasbelijdende Joden. De bijeenkomst in de Bethlehemkerk in Woerden trok circa zeventig ambtsdragers uit de gereformeerde gezindte.
Het thema van het symposium was de verwachting voor het Joodse volk bij nadere reformatoren. Vier van hen, allen uit de zeventiende eeuw, kwamen aan de orde: Ewout en Willem Teellink, Jacobus Koelman en Herman Witsius. Zij waren eensgezind in hun verwachting van een toekomstige bekering van het Joodse volk, al legden ze daarbij ieder eigen accenten.
Prof. Op ’t Hof, voorganger in Driedorp, besprak de visie van de broers Teellinck. De een was predikant, de ander een hoge ambtenaar in Zeeland. Ewout (1573-1629) –de ambtenaar– verwachtte niet alleen dat de Joden tot bekering zouden komen, maar hij vond ook dat christenen de plicht hadden om te bidden voor hun bekering. Opvallend was zijn standpunt dat christenen Joden niet mochten smaden of verachten. Daarmee ging hij in tegen de toen heersende publieke opinie.
Ds. Willem Teellinck (1579-1629) was het met die opvattingen eens. „Tegen de stroom van de tijd in zei hij dat het woord ”Israël” in Romeinen 11:26 niet geestelijk opgevat moet worden maar letterlijk.”
De nadere reformator keerde zich wel tegen de Joodse godsdienst. „Hij beschouwde de openbare uitoefening van de Joodse godsdienst als een ernstige zonde”, aldus prof. Op ’t Hof. „Dat geldt in onze tijd voor de islam. Als we geloven dat God de enige ware God is, moeten we niet toegeven aan de gedachte van godsdienstvrijheid.”
Jacobus Koelman (1632-1695) baseerde zijn verwachting voor het Joodse volk niet alleen op de bekende tekst uit Romeinen 11:26 maar ook op teksten uit de profetieën van het Oude Testament, stelde ds. C. J. Meeuse, predikant van de Gereformeerde Gemeenten. Koelman noemde teksten uit Jesaja, Jeremia, Ezechiël, Hosea, Amos en Zacharia. „Veel teksten die in die tijd op de kerk toegepast werden, paste Koelman toe op het Joodse volk.”
Opvallend was dat Koelman ook Openbaring 16:12 noemde. Hij geloofde, aldus ds. Meeuse, „dat Paulus geschreven had over de bekering van de Joden en dat het niet mogelijk was dat die in het boek Openbaring niet genoemd zou worden.”
Over de standpunten met betrekking tot de Joden van Herman Witsius (1636-1708) –hoogleraar theologie te Franeker, Utrecht en Leiden– is niet veel bekend, aldus drs. P. A. Zevenbergen, locatiedirecteur van de Guido de Brès van het Wartburgcollege te Rotterdam. Ook Witsius betrekt Romeinen 11:26 op het Joodse volk. Hij geloofde niet in een massale, maar wel in een gedeeltelijke bekering van het Joodse volk. Tegelijk met het herstel van Israël zou een bloeitijd van de kerk te verwachten zijn en heidenen uit allerlei landen zouden „toevloeien tot de Banier van de Zaligheid.”