Eerherstel voor Joseph Luns in kwestie Nieuw-Guinea, die bijna voor oorlog zorgde
Joseph Luns, minister van Buitenlandse Zaken van 1952 tot 1971, wordt vaak verguisd om zijn rol in de Nieuw-Guineakwestie, die Nederland in 1962 bijna in oorlog bracht met Indonesië. Historicus Bart Stol deed vernieuwend onderzoek en concludeert: „Luns ging in de kern rationeel en weloverwogen te werk.”
Het had in 1962 weinig gescheeld of er was oorlog uitgebroken tussen Nederland en Indonesië. Strijdpunt was het bezit van Nieuw-Guinea. Bij de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949 was Nieuw-Guinea bij Nederland gebleven. Vervolgens probeerde Indonesië het gebied alsnog in bezit te krijgen, zo nodig met militair geweld.
Over de kwestie Nieuw-Guinea is veel geschreven, en bijna nooit komt Nederland er goed van af. Het zou zich door frustraties en emoties hebben laten leiden. De zwartepiet in de Nieuw- Guineakwestie is steevast minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns. Hij zou zich hebben verkeken op de internationale steun voor zijn beleid.
Deze voorstelling wordt betwist door Bart Stol, die vandaag aan de Universiteit Utrecht op de Nieuw-Guineakwestie promoveerde. Volgens Stol waren er wel emoties en frustraties over het verlies van Indië, maar speelden ze geen doorslaggevende rol in de besluitvorming. Het Nieuw-Guineabeleid was vooral gebaseerd op een –zeker in die tijd– reële afweging van kosten en baten en werd gesteund door andere koloniale mogendheden.
Ruim vijftig jaar na dato blijkt veel dus anders dan het leek. Hoe is dat mogelijk?
„De meeste literatuur over dit onderwerp belicht vooral de Nederlandse, Indonesische en Amerikaanse kant van de zaak. Ze gaat over regeringsbeleid, over de houding van de politieke partijen en fracties of over het optreden van bewindslieden en diplomaten, zoals Joseph Luns.
De historische discussie over de Nieuw-Guineakwestie is lange tijd vooral gegaan over de vermeende toezegging van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken John Foster Dulles aan Luns: dat Nederland op Amerikaanse militaire steun mocht rekenen tegen Indonesië. Daardoor heeft het historisch onderzoek zich vooral gericht op de rol van Nederland, Indonesië en de Verenigde Staten.
Maar andere landen, zoals Engeland, Frankrijk, België en Portugal, waren ook bij het conflict betrokken, zo blijkt uit mijn onderzoek. Ik ontdekte nieuwe feiten, die nieuwe interpretaties mogelijk maakten, zodat het beeld van de Nieuw-Guineacrisis heel anders wordt.”
Had u een eurekamoment of ontstond het inzicht geleidelijk?
„Ik ben daar al schrijvend achtergekomen. Tijdens het archiefonderzoek zag ik vaak dat het oude beeld niet klopt of onvolledig is. Dat oude beeld is vooral bepaald door het proefschrift van de politicoloog Arend Lijphart uit 1966, ”The Trauma of Decolonization. The Dutch & West New Guinea”. Volgens Lijphart werd het Nederlandse beleid inzake Nieuw-Guinea bepaald door het trauma over de afgedwongen onafhankelijkheid van Indonesië in 1949.
Deze visie keert telkens terug in de Nederlandse literatuur over dit onderwerp, veelal kritiekloos, alsof niemand er nog aan twijfelt. Als je aannemelijk kunt maken dat je ook op een andere manier naar de kwestie Nieuw-Guinea kunt kijken, of dat Lijphart zich op cruciale punten vergist, verliezen veel van de bestaande conclusies die op het boek van Lijphart gebaseerd zijn, aan betekenis.
Voor de duidelijkheid: ik heb veel respect voor Lijphart, maar zijn analyse is gebaseerd op de Handelingen van de Tweede Kamer, op artikelen in kranten, en op pamfletten en brochures. Het zijn prachtige bronnen. Ze laten zien hoe de Nederlanders dachten en welke emoties er speelden.
Alleen betwijfel ik of de gedachten en de emoties van de Nederlanders de doorslag hebben gegeven in de besluitvorming over Nieuw-Guinea. Daarvoor moet je, denk ik, ook andere bronnen raadplegen.”
Welke bronnen hebt u gebruikt?
„Ik heb naast Nederlandse en Amerikaanse veel Franse, Britse en Belgische bronnen bestudeerd, zoals de verslagen van de ministerraad, stukken van het ministerie van Buitenlandse Zaken en Defensie, maar ook privéarchieven, van bijvoorbeeld Luns, Drees, Romme en De Gaulle.”
Die bronnen zijn toch niet nieuw?
„Luns en veel andere politici hoopten op het vertrek van Sukarno door een staatsgreep, een aanslag of een ziekte, waarna er met zijn opvolger onderhandeld kon worden. Ze hoopten op een regime change.
In de literatuur over dit onderwerp wordt dit niet genoemd of slechts aangestipt. Het wordt niet verwerkt in een brede analyse van de kwestie. Dat doe ik wel. Het blijkt dat het wachten op een regime change het Nieuw-Guineabeleid vanaf omstreeks 1961 ging beheersen. Het aanvankelijke motief om de bewoners van Nieuw-Guinea, de Papoea’s, zelfbeschikkingsrecht te geven, verdween steeds meer naar de achtergrond.”
Luns wordt verweten dat hij te lang vasthield aan het behoud van Nieuw-Guinea.
„Luns ging in de kern rationeel en weloverwogen te werk. Hij heeft vanaf 1958 geprobeerd een garantie van de Amerikanen te krijgen dat ze Nederland militaire steun zouden geven als Indonesië Nieuw-Guinea binnenviel. Maar de Amerikanen beloofden niets, en Luns wist dat.
Uit de bronnen blijkt dat hij rekening hield met diplomatieke en logistieke steun, maar sceptisch was over militaire steun. Luns heeft dat duidelijk gezegd in het kabinet en in de Kamercommissie voor buitenlandse zaken, maar dat hoorde verder niemand, want er gold een geheimhoudingsplicht.
Tegelijk wilde Luns nog even wachten met onderhandelingen over de overdracht van Nieuw-Guinea tot Sukarno van het toneel verdwenen was. Dat was niet onredelijk. Rond 1957 namen de spanningen toe in de Indonesische politiek, er gingen geruchten over een staatsgreep tegen Sukarno.
Luns wist ook dat de Indonesiërs nog niet klaar waren voor een aanval op Nieuw-Guinea, ook al dreigden ze ermee. Hij probeerde in de publieke ruimte de indruk te wekken dat Nederland op Amerikaanse steun kon rekenen in geval van een aanval op Nieuw-Guinea. Dat was een schimmig verhaal, het spel van de diplomaat.
Vooral de PvdA kwam daartegen in verzet. Vooraanstaande Kamerleden als Goedhart en De Kadt zeiden dat Luns in sprookjes geloofde en probeerden hem tot duidelijkheid te dwingen, want ze wisten dat de Amerikanen niets gegarandeerd hadden. Binnenskamers, in het kabinet en in de Kamercommissie voor buitenlandse zaken, liet Luns er immers geen twijfel over bestaan hoe de vork in de steel zat.”
Wat wilde Luns met vertraagde overdracht bereiken?
„Daarover was hij vaag. Hij volgde zijn eigen lijn, de lijn-Luns. Die hield in: laten we wachten tot Sukarno verdwenen is en dan gaan onderhandelen met het nieuwe bewind. Luns dacht waarschijnlijk dat het nieuwe bewind wat meer op het Westen zou zijn georiënteerd dan Sukarno, die Moskou om wapens vroeg en Nederlandse bedrijven uit Indonesië verdreven had.
Luns hoopte waarschijnlijk betere afspraken te maken over de terugkeer van de Nederlandse bedrijven en over de positie van de Papoea’s. Maar wat hij precies voor ogen had, bleef vaag en onbepaald.”
Volgens recent onderzoek mocht Sukarno wellicht rekenen op militaire steun van de Sovjet-Unie. In 1962 lagen er zelfs Russische onderzeeërs klaar, compleet met Russische vrijwilligers, voor een aanval op Nieuw-Guinea. Waarom hebben de Verenigde Staten Nederland zo lang de hand boven het hoofd gehouden?
„Uit Amerikaanse bronnen blijkt dat de regering-Eisenhower en zeker de regering-Kennedy met de kwestie in hun maag zaten. Zij wilden Indonesië graag te vriend houden en niet in de armen van de Sovjet-Unie drijven.
Maar als zij Sukarno z’n zin zouden geven door aan te sturen op de overdracht van Nieuw-Guinea zouden jonge naties in Afrika en Azië ook kunnen proberen om de beide supermachten tegen elkaar uit te spelen.
De Fransen bijvoorbeeld hadden begrip voor Luns en waarschuwden de Amerikanen alvast: als Sukarno vandaag z’n zin krijgt in de kwestie Nieuw-Guinea, zal Marokko morgen z’n gang gaan in Mauritanië. De Amerikanen waren gevoelig voor die waarschuwing.”
Waarom zijn de Verenigde Staten toch gezwicht voor Sukarno?
„Vooral omdat de publieke opinie in Nederland snel aan het veranderen was. Het geloof dat Amerika Nederland zou steunen in een militair conflict met Indonesië nam zienderogen af. Ook door de kritiek van de PvdA op Luns.
De roep om onderhandelingen met Sukarno klonk steeds luider. Dat is de Amerikaanse regering niet ontgaan. Toen was er weinig meer nodig om de overdracht van Nieuw-Guinea de beslissende duw te geven.”
Bart Stol is verbonden aan het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis in Nijmegen en aan Maastricht University. Zijn proefschrift heet ”Een goede kleine koloniale mogendheid. Nederland, Nieuw-Guinea en de Europese tweede koloniale bezetting in Afrika en Melanesië (ca. 1930-1962)”. Stol werkt momenteel aan een handelseditie.