Opinie

Theologenblog: Nieuwe en oude dingen uit de Schrift

De vorige week overleden prof. dr. Tjitze Baarda was een groot kenner van Bijbelse handschriften en de vele talen waarin de Bijbel is overgeleverd.

Koert van Bekkum
29 August 2017 11:07Gewijzigd op 16 November 2020 11:20
Koert van Bekkum. beeld Peter Leenhouts
Koert van Bekkum. beeld Peter Leenhouts

”Mijn tijden zijn in Uw hand (Psalm 31)”, stond zaterdag boven zijn overlijdensadvertentie in NRC. Vanmorgen vindt in Amstelveen de begrafenis plaats van Tjitze Baarda (1932-2017), emeritus hoogleraar Nieuwe Testament aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.

In reactie roemen vakgenoten zijn wereldfaam als kenner van Bijbelse handschriften, zijn collegiale nederigheid en verbijsterende kennis van de vele talen waarin de Bijbel tot in de Middeleeuwen in oost en west is overgeleverd.

In ND en RD sprong wat anders in het oog: het ”cahier voor de gemeente” dat hij in 1967 schreef over de betrouwbaarheid van de evangeliën en de bijdrage die hij leverde aan het rapport ”God met ons… over de aard van het Schriftgezag”. Nog altijd staat de naam Baarda symbool voor het loslaten van de autoriteit van de Bijbel in de Gereformeerde Kerken in Nederland. Sommigen hieven hem daarom op het schild. ”Eindelijk bevrijd van het knellende juk!” Anderen verguisden hem: ”Kuitert en hij zorgden ervoor dat veel gereformeerden de Bijbel niet meer serieus nemen!”

Ook ik associeerde Baarda vooral met dit gangbare beeld. Tot hij in 2013 persoonlijk contact zocht naar aanleiding van een reactie die ik op de VU had gegeven bij de presentatie van Maarten Aalders’ biografie van dr. J. G. Geelkerken, de dominee die door een synode in Assen werd afgezet, omdat hij in een preek twijfel had gezaaid over de historiciteit van het paradijsverhaal. Later dat jaar schreef Baarda weer, nu naar aanleiding van een nieuw boek van de Bijbelwetenschappers uit Apeldoorn en Kampen, ”Nieuwe en oude dingen”, waarin ook werd ingegaan op het gezag van de Bijbel.

Baarda’s belangstelling voor de Bijbelwetenschap aan de universiteiten in Apeldoorn en Kampen bleek nauw verweven met zijn levensgang. De jonge Tjitze wilde zendeling worden, ging na de oorlog theologie studeren aan de VU en raakte in de ban van het Oude Testament en de Semitische talen. Uiteindelijk werd Nieuwe Testament zijn vak, omdat professor Rein Schippers hem vroeg als assistent. Intussen had hij tot zijn verbazing vastgesteld dat de beslissing van de Asser synode in 1926 dat de slang in het paradijs „zintuiglijk waarneembaar” had gesproken, het gewone Bijbelonderzoek in gereformeerde kring blokkeerde.

„Waarom”, zo vroeg hij zich naar aanleiding van de felle reacties op zijn boekje over de evangeliën af, „heeft men in Assen niet durven zoeken naar een oplossing van de vragen die achter de kwestie Geelkerken schuilgingen? Waarom heeft men geen kans gezien om te laten merken dat het bestaan van God niet aan de orde is, of dat de betrouwbaarheid van de Schrift niet opgeheven wordt?”

Uiteindelijk liet Baarda, zo schreef hij, de „ellende” achter zich, door zich voortaan te richten op de tekstkritiek. Dat had hem veel gebracht. Desondanks bleef de vraag intrigeren hoe gereformeerde theologen het beste konden omgaan met het feit dat de Bijbel niet als de Koran „uit de hemel is komen vallen”, maar door mensen is geschreven en op tal van plaatsen en tijden anders wordt toegepast. Vandaar dat hij met belangstelling én grote bewondering had gevolgd welke wegen de directe collega’s in Apeldoorn en Kampen, Jan Versteeg en Jaap van Bruggen, insloegen.

In onze korte briefwisseling werden we het niet helemaal eens. Baarda vond dat je een collectie oude boeken niet heilig kon verklaren. Hij zocht naar Gods stem ín de Bijbel, omdat ook „het Jodendom en de vroege kerk Gods stem in de Bijbel ervoeren”. Terwijl de Bijbelwetenschappers in Apeldoorn en Kampen nu juist vinden dat je niet bang moet zijn te belijden dat die Bijbel zelf Woord van God is. Dat maakt een verschil, zeker bij vragen rond historiciteit.

Tegelijk stemde Baarda met verrassend veel in het nieuwe boek in. Als dank stuurde hij een fijnzinnige detailstudie die hij net af had. Precies over de tekst waaraan het zijn titel ontleende: Mattheüs 13:52, waar Jezus zegt dat „schriftgeleerden die geschoold zijn voor het koninkrijk der hemelen” lijken op een huismeester die „nieuwe en oude dingen uit zijn voorraadkamer tevoorschijn haalt”. Zo spoorde Baarda zijn veel jongere collega’s met een woord van de Heer zelf aan de Schriften „niet te verwaarlozen, maar ze door nauwgezette studie nieuwe zeggingskracht en diepte te geven”. Het is een bemoediging die ik niet licht zal vergeten.

Koert van Bekkum is universitair docent Oude Testament. Hij schrijft dit artikel als lid van de gezamenlijke onderzoeksgroep BEST (Biblical Exegesis and Systematic Theology) van de Theologische Universiteiten in Apeldoorn en Kampen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer