VOC bracht Delft rijkdom en armoede
Geen rechtstreekse verbinding met de zee, toch een VOC-stad. Zo is de positie van Delft wel te typeren. De rijken in de stad floreerden dankzij de handel met Indië. Maar er was ook bittere armoede.
Een rondgang met stadsgids Klaas Huizinga van Gilde Delft langs plekken die herinneren aan de VOC-tijd is een ware belevenis. De gids dist grote hoeveelheden, namen, jaartallen en anekdotes op. En na twee uur ligt er een spijtige trek op het gezicht van de gids. „Ik had hier eigenlijk vier uur voor willen gebruiken.”
Het vier eeuwen oude stadhuis aan de Markt in Delft straalt rijkdom uit. Het is gebouwd in de beginjaren van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). De versieringen binnen en buiten het pand duiden er, evenals de statige huizen aan de grachten, op dat het geld met bakken moet zijn binnengebracht. Aan de Markt en langs de grachten zijn volop klok- en trapgevels te zien. Ze sieren de voorkanten van panden die soms 80 tot 100 meter diep zijn.
Families
Maar de uitstraling van de rijkdom is bedrieglijk, zegt Huizinga. De elite profiteerde als enige. „Regenten gaven elkaar baantjes. Een bewindhebber van de VOC zat vaak ook in het heemraadschap en de vroedschap. Vaak leverde één familie meer van deze bestuurders. De familie Meerman kende in 200 jaar tijd zes bewindhebbers, net als de Van Bleiswijks. De familie Van der Dussen kende er zeven.” In het landelijk beraad van VOC-steden had Delft een van de zeventien zetels. Om de beurt leverde een stad de voorzitter.
Van de rijkdom profiteerden ook kunstschilders, waardoor Delft op diverse beroemde schilderijen voorkomt. Bekende schilders waren Johannes Vermeer en Jan Steen. Daarnaast huisden er in Delft artsen en wetenschappers, zoals Antonie van Leeuwenhoek en Reinier de Graaf.
Bij het eenvoudige volk was het echter kommer en kwel. „In 200 jaar tijd gingen ongeveer 18.000 Delftse mannen naar de Oost. Van hen kwam een derde niet terug.”
Veel mannen stierven onderweg. Anderen hadden het in de oostelijke landen prima naar hun zin en lieten Delft voor wat het was. Sommigen lieten op die manier hun vrouw in Delft in de steek.
Weeshuizen
Voorafgaand aan de reis kregen de mannen een voorschot van twee maanden loon. Bij terugkeer ontvingen ze de rest van hun schamele inkomen. „Veel weduwen stierven door de armoede. Delft had in die tijd meerdere weeshuizen.” Onder andere aan de Oude Delft, een prachtig grachtje, zijn nog voormalige jongens- en meisjeshuizen te vinden. Diezelfde weeshuizen waren kweekvijvers voor nieuw VOC-personeel. Ze leverden in twee eeuwen tijd 800 tot 900 jongens.
Overigens kregen talentvolle jongens uit het Barbaraklooster wel de nodige kansen. Ze mochten een opleiding volgen in het Fundatiehuis, dat in 1769 tot stand kwam met geld uit een erfenis. Velen van hen kwamen daarna ook bij de VOC in dienst. Het voordeel voor de hoger opgeleide jongens was dat zij de wat betere banen kregen.
Achter het stadhuis, aan de Waagsteeg, werden vooral producten als sukade, kruidnagelen, peper en nootmuskaat gewogen. De oude waag is nu een eetcafé. Niet alleen specerijen werden in Delft aangevoerd, maar ook Chinees porselein. Delftenaren gingen dit namaken. Op die manier ontstond het wereldberoemde Delfts blauw. Daarvan is nog veel te zien in onder andere Museum Prinsenhof. In de Prinsenhof woonde Willem van Oranje de laatste jaren van zijn leven.
Huizinga wijst op een pand halverwege de Oude Delft. Het is het grootste huis van de stad. „Dit is in 1720 gebouwd door Willem Hooft. Hij was burgemeester en bewindhebber van de VOC. In de Franse tijd heeft Napoleon hier een keer geluncht. Later werd het een school, de voorloper van de TU Delft. Nu is onderwijsinstituut IHE erin gevestigd. Inclusief binnenplaatsen heeft het pand een diepte van 80 meter.”
Aan het einde van de Oude Delft, op een landtong die de Korte Geer heet, staat het Arsenaal. Het enorme witte pand herbergde jarenlang het Legermuseum. Het werd in 1692 gebouwd als opslagplaats voor wapens en affuiten, de onderstellen van kanonnen. VOC-schepen werden op zee vaak bedreigd door kapers en door schepen van vijandelijke landen. Er waren dus veel wapens nodig.
Tegenover het Arsenaal, aan de Oude Delft, is het huis waar de bewindvoerders van de VOC vergaderden. Huizinga wijst op enkele sierlijke muurankers. Behalve als ondersteuning van het pand waren ze ook bedoeld om de kundigheid van de smeden te tonen.
Strategisch punt
De voormalige vergaderruimte van de bewindvoerders staat op een strategisch punt. Het pand bevindt zich op een steenworp afstand van de Delftse Schie, het kanaal dat naar de huidige Rotterdamse wijk Delfshaven voert. Delft kreeg in de 14e eeuw rechten om de Schie en Delfshaven aan te leggen. Zo ontstond een verbinding met de zee. Later profiteerde de VOC hiervan, door via Delfshaven goederen naar Delft aan te voeren. Delfshaven maakte zich in 1795 los van Delft. Bijna een eeuw later, in 1886, fuseerde het met Rotterdam.
Delfshaven ligt hemelsbreed zo’n 12 kilometer ten zuidoosten van de vroegere moederstad. In de VOC-tijd kostte dat ongeveer twee tot drie uur varen. Delfshaven is tegenwoordig een van de meest gefotografeerde delen van Rotterdam. En terecht. De Pelgrimvaderskerk, de korenmolen, grachtenpandjes en oude schepen contrasteren op een bijzondere manier met de nieuwbouw in dezelfde straten. De rustige kades, waar nauwelijks verkeer is, liggen op korte afstand van de drukke verkeersaders van de wereldstad Rotterdam.
De groeiende havenstad had slechts een minimale inbreng in de VOC. Voeren jaarlijks vanuit de kamers Amsterdam en Zeeland diverse schepen naar de Oost, de kamer Rotterdam stuurde zelden een schip naar Oost-Indië. Het Duitse bombardement van mei 1940 vernietigde het Oost-Indisch Huis, de vergaderplaats van de Rotterdamse VOC-voormannen.
serie Sporen van de VOC
Dit is het laatste deel in een serie over de Verenigde Oost-Indische Compagnie.