Coen bleef in Hoorn, ondanks kritiek
„Groot, hè?” zegt oma tegen haar kleinkind. „En zie je die snor?” Hoog rijst het standbeeld van Jan Pieterszn. Coen op in het hart van Hoorn.
Niet iedereen bewondert het VOC-verleden van de stad aan het Markermeer. In oktober kalkte actiegroep De Grauwe Eeuw met grote, rode letters ”genocide” op de sokkel van het beeld, terwijl het daarop de O in de naam VOC door een strop verving.
Kennelijk was het niet voldoende dat sinds enkele jaren op de sokkel staat vermeld: „Onomstreden is het beeld niet. Volgens critici verdient Coens gewelddadige handelspolitiek in de Indische archipel geen eerbetoon.”
Coen behield wel zijn plaats, daar op de Roode Steen. In augustus 2011 had een kraanwagen het beeld aangetikt, waardoor het omviel. Op dat moment lag er al een voorstel bij de gemeenteraad om aan de tekst op de sokkel een kritische noot toe te voegen, vanwege de volkerenmoord die Coen (1587-1629) in Nederlands-Indië zou hebben gepleegd.
Een groep inwoners verzette zich tegen terugplaatsing van het beeld. In oktober 2011 stond het echter weer overeind; vanaf 2012 mét extra tekst.
Felle kritiek
Erg geliefd was de gouverneur-generaal in zijn eigen tijd overigens ook al niet, meldt het boekje ”Stadswandeling Hoorn. Proef de sfeer en ruik de historie”. Coen uitte felle kritiek op iedereen die het niet met hem eens was, was streng voor zijn personeel en meedogenloos voor zijn tegenstanders. Maar intussen onderscheidde hij zich ook door zijn organisatietalent, doorzettingsvermogen en militair vernuft. Coen stichtte de huidige Indonesische hoofdstad Jakarta, dat hij Nieuw-Hoorn had willen noemen, maar die Batavia ging heten.
Dat zijn stadgenoten Willem Schouten en Jacob Le Maire in 1616 een nieuwe route naar Indië hadden ontdekt –om de zuidpunt van Amerika heen, die ze Kaap Hoorn noemden–, geloofde hij niet. Hij nam hun schip in beslag en liet de kapiteins als gevangenen naar Nederland terugvaren. Le Maire overleed tijdens die roemloze terugtocht.
Hier op het plein ging het ook niet altijd zachtzinnig toe. De naam Roode Steen herinnert aan de vonnissen die er werden voltrokken. Er werden ledematen afgehakt en soms een hoofd. Nog altijd ligt er een rode steen naast het beeld van Coen.
Wie bij Coen staat, hoeft maar om zijn as te draaien en hij ziet eeuwen historie aan zich voorbijtrekken. Boven de klanten in restaurant d’Oude Waegh (1609) hangen de gewichtsbalken waaraan vroeger goederen werden gewogen. Sinds enkele jaren is de historische kaasmarkt in ere hersteld en wordt de waag op zomerse donderdagen weer gebruikt.
Aan de overkant staat het Statencollege (1632), waar leeuwen op de geveltrappen de wapens van Hoorn, Medemblik, Edam, Alkmaar, Enkhuizen, Monnickendam en Purmerend vasthouden.
Peperhuis
Enkhuizen heeft ook een VOC-wandeling, maar het stadje bezit nog maar twee gebouwen die aan het handelsverleden herinneren: het Peperhuis (1625) –het specerijenpakhuis waarin nu een deel van het Zuiderzeemuseum is gevestigd– en het Snouck van Loosenhuis (18e eeuw) op de Dijk, dat aan bewindhebbers van de compagnie heeft toebehoord.
In Hoorn is het VOC-verleden te bewonderen in het Westfries Museum, in museumschip de Halve Maen –replica van het jacht waarmee Henry Hudson in 1609 de Amerikaanse kust verkende– of vanuit een watertaxi.
In het Westfries Museum nemen bezoekers met behulp van een virtualrealitybril een kijkje in het stadje Hoorn zoals dat er in 1650 uitzag.
De Roode Steen –knooppunt van zeven straten en stegen, waaronder de Westfriese Omringdijk– is uitgangspunt van de stadswandeling. In die straatjes blikt de geschiedenis schots en scheef op je neer. Eeuwenoude pandjes hangen voorover of tegen elkaar aan, terwijl carillonklanken langs de verweerde gevels buitelen.
Welvarende havenstad
Hoorn was in de Gouden Eeuw een welvarende havenstad, waarvan de vloot uitwaaierde over de wereldzeeën. Pakhuizen en koopmanswoningen herinneren aan die glorieuze tijd.
De middeleeuwse Noorder- of Onze-Lieve-Vrouwekerk –met een klok die loodrecht op de gevel staat– heeft het allemaal meebeleefd. Na de pestepidemie van 1599 had Hoorn een pesthuis, dat later dienstdeed als weeshuis, armenkantoor en kazerne, en tegenwoordig als bankgebouw.
Ook het klooster der kruisherenbroeders kreeg een andere functie: Oud Mann’ en Vrouwen Huys, staat er op de gevel, en later was het een dolhuis –een instelling voor psychisch zieken– en nog weer later een gevangenis.
Het routeboekje voert wandelaars langs de trapgeveltjes van het Claes Stapelhofje, langs de Maria- of Kruittoren –eenzaam overblijfsel van de stadsmuur–, langs het Statenlogement –waar het college van gecommitteerde raden, zoiets als nu Gedeputeerde Staten– logeerde.
Pugno pro Patria
PpP, staat er boven het Admiraliteitspoortje, en dat betekent: Pugno pro Patria, ik vecht voor het vaderland. Pugno pro Portemonnee, dat deden de Horinezen ook, en met succes. En daardoor woonden aan de Grote Oost patriciërs en regenten in het Foreestenhuis en andere statige panden die vooral veel status moesten uitstralen.
Veel herinneringen zijn weg. Van de vijf stadspoorten resteert er nog één: de Oosterpoort uit 1578, met erop een huisje uit 1601. In deze poort zat Platte Thijs gevangen, die plat genoemd werd omdat zijn neus was afgehakt tijdens een gevecht met gerechtsdienaren.
Thijs stal van de rijken en gaf aan de armen, werd gevangengenomen, ontsnapte en moest zijn tweede arrestatie met de dood bekopen. Het is een van de legendarische verhalen uit de Hoornse geschiedenis die wandelaars onderweg worden voorgeschoteld.
Het Houten Hoofd bij de Hoofdtoren biedt een royaal uitzicht op de Hoornse havens, waar de vloot uitvoer die de Zuiderzeestad in de Gouden Eeuw geld en glorie bracht.
Dit is het derde deel in een serie over de Verenigde Oost-Indische Compagnie.