Heiligheid van leven ook in Joodse traditie eindig
In de Joodse religieuze traditie is het leven heilig. Toch kan er een moment komen dat medisch handelen niet langer hoeft. Rikki Frohlich: „We mogen het leven niet koste wat kost verlengen.”
Rikki Frohlich wist al vroeg dat ze verpleegster wilde worden. Als dochter van een arts was ze van jongs af aan vertrouwd met de medische wereld. Aanvankelijk werkte de orthodoxe Britse Jodin in het ziekenhuis. Maar na haar emigratie naar Israël kwam ze terecht bij de organisatie Aleh. Die helpt mensen met een handicap.
Frohlich is deze week op bezoek in Nederland, op uitnodiging van stichting Christenen voor Iraël. CvI ondersteunt projecten van Aleh in Jeruzalem en de Negevwoestijn. En passant geeft ze even een statement af: „Ik vind dat alle Joden in Israël moeten wonen.”
Maar dan vertelt ze met een gepolijst Brits accent over haar werk bij Aleh. „Vooral in de zorg voor gehandicapte kinderen realiseer je je hoe belangrijk het leven is”, vertelt Frohlich in het kantoor van Christenen voor Israël in Nijkerk. „Ook al weet je dat mensen niet lang te leven hebben omdat ze bijvoorbeeld een genetische ziekte hebben, dan nog hebben we de plicht om elk moment bijzonder te maken.”
Hoewel de Joodse traditie het leven hoogacht, zijn er wel grenzen aan de behandeling van terminale patiënten, aldus Frohlich. „In het Bijbelboek Exodus staat geschreven dat we de plicht hebben om zieken te genezen. Maar de mondelinge overlevering bepaalt dat er een moment is waarop we passief kunnen zijn en ons terug kunnen trekken. Dat is het moment waarop we het lijden van een zieke door verdere behandeling alleen maar verlengen en de pijn eigenlijk steeds erger wordt.”
Spreken Exodus en de mondelinge overlevering elkaar dan niet tegen?
„Ik denk dat ze elkaar aanvullen. Overigens wordt het moment waarop we de behandeling staken niet lichtvaardig gekozen. Dat gaat altijd in overleg met degenen die juridisch zeggenschap over de patiënt hebben. Zij beslissen. Vaak worden ook rabbijnen bij de besluitvorming betrokken.”
Toch wordt op zo’n moment feitelijk een beslissing over leven en dood genomen. Hoe gaat u daarmee om?
„Dat is emotioneel erg moeilijk. Je moet mensen van wie je bent gaan houden, laten gaan. Het maakt wel verschil of iets plotseling gebeurt, of dat je het aan ziet komen. We hadden een vrouw van 28 met de ziekte van Canavan (die breekt zenuwcellen in de hersenen af, RD). We hebben haar een jaar of zes verpleegd. Langzaamaan ging haar conditie achteruit. Tot ze aan de beademingsmachine terechtkwam en uiteindelijk overleed. We wisten dat ze niet lang te leven had. Dat maakt wel verschil.
We hadden een jongetje met dezelfde aandoening die heel goed functioneerde. Hij kon niet praten, maar reageerde wel alert. Op een middag kreeg hij een hartstilstand. Volkomen onverwacht. Dat komt extra hard aan.”
Hoe is levensbeëindiging in de Israëlische wetgeving geregeld?
„In 2005 is in Israël een wet op de levensbeëindiging aangenomen. Daarin is geprobeerd zo veel mogelijk bij de Joodse ethiek aan te sluiten. Tegelijkertijd was die wetgeving erg politiek gekleurd en het resultaat van een democratisch proces. Zo werkt dat nu eenmaal in Israël. De kern is dat we het leven niet koste wat kost verlengen. Maar we mogen het ook niet actief beëindigen. En als we behandeling van een terminale patiënt inzetten, mogen we die ook niet meer stoppen.”
Hoe kijkt u wat dat betreft tegen de Nederlandse euthanasiewetgeving aan?
„Als verpleegster kan ik me in de verste verte niet voorstellen dat ik iemand een injectie zou toedienen met als doel die persoon te doden. Het is niet aan ons om een leven te nemen. Het zou voor mij nooit een overweging zijn om er bij een patiënt maar een eind aan te maken.”