Column: Lessen uit de affaire-Klaus Ross
Iedereen breekt de staf over Heilpraktiker Klaus Ross, en terecht. Hoewel hij in Duitsland als niet-arts kennelijk mocht besluiten om infusen in te brengen, had hij wijzer moeten zijn. Schoenmakers moeten bij hun leest blijven. Ook had hij moeten afzien van behandelingen die veel te gecompliceerd zijn. Het gaat immers om mensenlevens.
Over de hoogte van zijn facturen –10.000 euro voor tien infusen– wordt weinig ophef gemaakt. Dat komt wellicht doordat er ook in de reguliere geneeskunde tarieven worden gehanteerd die je naar adem doen happen, vooral als je zelf de rekening moet betalen. Maar de zorg is dan wel in handen van medici die een zeer gedegen opleiding hebben gevolgd en de meest geavanceerde apparatuur tot hun beschikking hebben.
Heilpraktiker Ross moet er nu ernstig rekening mee houden dat hij een tijdje de lik ingaat. Zoals de feiten zich nu laten aanzien, heeft hij het daarnaar gemaakt. Verder zal Duitsland de touwtjes voor niet-artsen wel wat strakker aanhalen.
Het zou jammer zijn als het daarbij blijft, want uit de affaire-Ross zijn nog wel wat meer lessen te trekken. Ook en met name door Nederland. Diverse publicaties over deze zaak hebben duidelijk gemaakt dat Ross de laatste jaren minstens enkele tientallen Nederlandse patiënten onder behandeling had. Dit betrof overwegend of misschien zelfs wel uitsluitend uitbehandelde kankerpatiënten. Die hadden niets meer te verliezen en waagden de gok. Overlijden zouden ze toch.
Als dit soort uitbehandelde patiënten hun keuze met hun ziekenhuisarts bespreken, gebeurt het maar al te vaak dat ze te horen krijgen dat ze dan niet meer terug hoeven te komen. Daarmee denken die artsen de patiënt bij de alternatieve beroepsbeoefenaars weg te houden. Wat natuurlijk een schromelijke vergissing is. De meeste mensen blijven vechten voor hun leven, ook al zijn ze ten dode opgeschreven; velen zoeken tot het laatst toe hulp, ook al moeten ze daarvoor naar Zuid-Afrika of Australië.
Er zijn ook andere artsen. Die beseffen dat de (mondige) patiënt zijn eigen gang gaat. Zij zeggen dat ze de keuze van de patiënt niet delen maar dat ze wel graag contact willen houden en altijd voor hem of haar klaar zullen staan. Dat getuigt in ieder geval van invoelend vermogen en soms kunnen zulke artsen een hoop ellende voorkomen. De zaak-Ross laat zien hoe nuttig zo’n houding kan zijn.
Wat ik overigens nog nooit heb gehoord, is dat een patiënt bij zijn arts terugkeerde na succesvol bij een niet-reguliere genezer behandeld te zijn en dat toen de arts zei: „Hoe bestaat het? U was opgegeven en u bent nu kankervrij. Daar wil ik meer van weten.” Zo’n reactie zou normaal zijn, toch?