Femke Halsema: geestdriftig liefhebber van het debat
Ze bekleedde van 1998 tot 2011 het hoogste ambt van Nederland: dat van volksvertegenwoordiger. Oud-GroenLinksleider Halsema (50) schreef er een openhartig boek over –”Pluche”– waarin ze zichzelf niet spaart: „Twaalf jaar politiek is voor mij een lange oefening in dienstbaarheid geweest. Soms slaagde ik, maar even vaak zaten dwarsheid, gekwetste trots en ijdelheid me in de weg.”
De zon scheen toen Halsema op 30 juni 2006 na een uurtje slaap het Kamergebouw uitstapte om een jurk te gaan kopen. Coalitiepartij D66 had de afgelopen nacht het vertrouwen opgezegd in minister Verdonk (Vreemdelingenzaken). Balkenendes tweede kabinet hing aan een zijden draadje.
„Een euforisch moment”, herinnert Halsema zich. „Niet zozeer omdat het kabinet viel, maar ik tintelde, was superalert. „Yes”, dacht ik, terwijl ik de straat op liep.” Het tekent de intensiteit van haar jachtige politieke bestaan. „Als Kamerlid ben je steeds heel wakker. Er zijn daarom ook veel geluksmomenten, soms zomaar, op vreemde tijdstippen. Dit was er zo een.”
Ze beschrijft ’m in haar politieke memoires. Het kostte Halsema een hele poos om voldoende af te kicken van de politiek en aan een terugblik te kunnen beginnen, en daarna nog twee jaar om haar herinneringen onder woorden te brengen. „Ik wilde laten zien wat politiek met je doet. En mensen helpen meer te begrijpen van politiek.”
Tarten
Halsema zette als politica twaalf jaar lang vrijwel alles opzij om de tijdgeest te tarten. Ze keerde zich tegen het populisme van Fortuyn en Wilders. Kritiseerde de conservatieve politiek van CDA en VVD. Pleitte in tijden van onzekerheid voor verandering en modernisering. Brak tegenover de allesverslindende jacht op materieel gewin een lans voor onthaasting. Sprong tijdens debatten over terreurbestrijding in de bres voor de rechten van orthodoxe moslims.
En passant hervormde ze haar eigen partij. Links moest niet alleen maar reageren op rechts, maar zélf kiezers begeesteren door met frisse ideeën te komen. Het traditionele ‘donkergroene’ moralisme van GroenLinks ruilde ze in voor een vrijzinnige, links-liberale koers. Haar partij moest een progressieve beweging worden die zich richtte „op het bevrijden van mensen uit elke vorm van afhankelijkheid, van de markt en van de staat.” Emancipatie was daarbij het sleutelwoord; individualisme zette ze boven het belang van de gemeenschap.
Haar leidraad in al die jaren was zoeken naar vrijheid. „Ik wilde de vrijheid om anders te zijn en af te wijken van het grote grijze gemiddelde, die in de jaren zeventig hard is bevochten, verdedigen.”
De verdediging van gewetensvrijheid en de vrijheid van meningsuiting –„voor mij het hart van democratische politiek”– beschouwde ze als een „heel persoonlijke opdracht.”
Overleven
Of dat allemaal is gelukt? Aan het becijferen van haar prestaties waagt Halsema zich niet in ”Pluche”. Het beoordelen daarvan laat ze aan anderen. Wel trekt ze een les uit haar twaalfjarige politieke loopbaan: „Ik denk dat een politicus die langer wil overleven in Den Haag er baat bij heeft om twee eigenschappen te ontwikkelen: dienstbaarheid én leren je werkelijk in te leven in de gedachten en meningen van anderen, zeker als je die stuitend vindt.”
Waarom dienstbaarheid?
„Alleen als je bereid bent om je eigen belangen ondergeschikt te maken aan die van het politieke collectief waarvan je deel uitmaakt en als je dienstbaar bent aan de behoeften en verlangens van kiezers, kun je werkelijk effectief worden.”
U leek anders het liefst uw eigen gang te gaan, onafhankelijk te willen zijn. U niet naar uw partij te voegen, juist niet.
„Mijn definitie van dienstbaarheid is langzaam maar zeker verschoven. In het begin volgde ik vanzelfsprekend de partijlijn en droeg ik routineus de standaard linkse opvattingen uit. Principieel wilde ik zijn. Compromissen sluiten vond ik daarom moeilijk. Driftig was ik ook, altijd aan het vechten. Naarmate ik ouder werd, sleet dat wat weg. Gelijk hebben is niet hetzelfde als gelijk krijgen, ontdekte ik. Je moet je ook openstellen voor anderen. Naar hen luisteren. Af en toe hun zin doen.
En ik leerde dat dienstbaarheid aan de mensen die mij hadden gekozen iets anders is dan volgzaamheid. Als volksvertegenwoordiger ben je gekozen om heel erg goed na te denken over waar het met ons land heen moet. Niet om blind uitvoering te geven aan de volkswil. Soms moet je zelfs nadrukkelijk níét doen wat de meerderheid vindt, bijvoorbeeld als dat in strijd zou zijn met de rechtstaat.”
Pragmatisme lijkt nu hoogtij te vieren met politici die het volk naar de mond praten.
„Het is de democratische plicht van iedere politicus om een machtszoeker te zijn. Je bent het aan je kiezers verplicht om te proberen je ideeën te realiseren. Dat betekent dat je af en toe een beetje handig moet zien te opereren. Je moet pogen groter te worden. Dealen met anderen. Dat is helemaal niet erg, zolang dat opportunisme tenminste maar niet zegeviert en los komt te staan van je idealen.”
Zo erg is het dus nog niet in Den Haag?
„Ik zie een ander probleem. Namelijk dat politici van hun menselijkheid worden ontdaan, ten onrechte worden weggezet als zakkenvullende, egoïstische nietsnutten voor wie spot nog te mild is. Daarin schuilt een democratisch gevaar. Van de weeromstuit gaan politici namelijk hun tegenstanders ook afbreken. Zo ontstaat een vicieuze cirkel van negativisme waardoor het moeilijker wordt om nog steun te vinden voor politieke ideeën en oplossingen.
Dat je tegenwoordig zo makkelijk wordt gediskwalificeerd op het zijn van een minderheid en op het hebben van een afwijkende opinie, vind ik heel kwalijk. Er moet een vrije ruimte zijn waarin iedereen, ook orthodoxe gelovigen, zijn mening –hoe onverdraaglijk ook– kan uitdragen. Niet iedereen hoeft hetzelfde te zijn: verschillen tussen mensen zijn geen bedreiging, maar juist een groot goed.”
Vandaar uw oproep aan politici om zich te verdiepen in de gedachten van anderen?
„In debatten over het homohuwelijk en over euthanasie ben ik onder de indruk geraakt van mijn collega’s Van der Staaij van de SGP en Rouvoet van de ChristenUnie. Vooral van laatstgenoemde leerde ik dat het democratisch gesprek ook waarde heeft zonder dat je elkaar vindt.
Juist als de verschillen en de problemen groot zijn, komt het aan op wellevende omgang met elkaar: ben je bereid je in de ander in te leven, samen een eindje op te lopen? In het democratisch debat immers moeten de oplossingen voor grote maatschappelijke problemen uitkristalliseren en een meerderheid kunnen vinden. Daar moet uiteindelijk, zichtbaar voor de bevolking en haar hoop biedend, richting aan de samenleving worden gegeven.”
Spontaan, alsof de proef op de som moet worden genomen, ontspint zich een gesprek over passief kiesrecht voor SGP-vrouwen („je hóéft niet op een kieslijst”), botsing van grondrechten („ik laat het gelijkheidsbeginsel helemaal niet prevaleren”), godsdienstvrijheid („je kunt dat niet voor jezelf eisen en het anderen ontzeggen”), seksuele geaardheid („je bént homoseksueel, daarin moet je je kunnen uiten”), de eindtijd („is die dan nabij?”), en over Gods liefde voor gevallen mensen in het zenden van Zijn Zoon, Jezus („is God niet hardvochtig, dat alleen mensen die in Hem geloven in de hemel komen?”).
Halsema reageert, vraagt door en deelt af en toe een plaagstootje uit. „Wat in het huidige debat zo vaak misgaat, is dat empathie ontbreekt”, concludeert ze. „We zouden meer met respect naar elkaar moeten luisteren. Ik heb overtuigingen waar jij heel grote moeite mee hebt. Andersom is dat ook zo. Maar als je ontdekt dat de ander niet harteloos is, maar handelt vanuit overtuiging, zoekt en worstelt, dan hoeft jouw eigen reactie ook niet liefdeloos te zijn.”
zomerserie De politicus en zijn boek
Dit is de derde aflevering in een vijfdelige serie over politici die boeken schrijven. Over twee weken deel 4: een interview met fractievoorzitter Thieme van de Partij voor de Dieren over haar pamflet ”De kanarie in de kolenmijn”.
Autobiografische boeken bij de vleet
”Pluche” (2016) is bepaald niet het eerste boek van Halsema. Eerder schreef ze onder meer de programmatische boeken ”Vrijheid als ideaal” (2005), ”Linkse lente” (2006) en ”Geluk! Voorbij de hyperconsumptie, haast en hufterigheid” (2008).
„Ik houd van schrijven”, verklaart ze. Er komen daarom nog meer boeken aan. „Ik ben met fictie bezig en met non-fictie.”
Ook Halsema’s voorganger als fractieleider van GroenLinks, Rosenmöller, stelde zijn Haagse herinneringen te boek. In ”Een mooie hondenbaan” (2003). Haar oud-fractiegenoot Dibi publiceerde vorig jaar zijn autobiografie ”Djinn”, waarin hij ingaat op zijn islamitische achtergrond, zijn politieke carrière en zijn homoseksualiteit. Dat laatste thema komt eveneens terug in ”Homo politicus” (2016) van ex-CHU-Kamerlid Huijsen.
Ook de parlementariërs Marijnissen –”Effe dimmen” (1998)–, Van der Vlies –”Elke dag van de partij” (2009)–, Van der Staaij –”Woord houden” (2010)–, Slob –”Altijd in beweging” (2011)–, Voordewind –”Ben ik nou gek?” (2012)– en Hernandez –”Geert Wilders ontmaskerd” (2014)– schreven een autobiografisch getint boek over onder meer hun Haagse ervaringen.
Een aantal bewindslieden pende tevens zijn herinneringen neer. Bomhoff, bijvoorbeeld, in ”Blinde ambitie” (2003), Vogelaar in ”Twintig maanden knettergek” (2009), Zalm in ”De romantische boekhouder” (2009), Bot in ”Achteraf bezien” (2015) en Pais in ”Omkijken. Een logboek” (2016).
Vermeldenswaardig zijn verder nog de autobiografieën ”Couscous op zondag” (2009) van Kamervoorzitter Arib en ”Nomade” (2010) van Hirsi Ali.
Het politieke bestaan als tweede natuur
„Ik ben een publieke persoonlijkheid geworden die altijd te traceren en te beoordelen is. En iemand die dat ook toestaat en zelfs aanmoedigt. Zeker sinds ik een blog en een Twitteraccount heb, heb ik veel meer informatie over mezelf naar buiten gebracht. Ik geef er mijn mening over van alles en nog wat (…). En zolang ik politicus ben, komt het mijn populariteit ten goede (…). (…) Nadat ik ben gestopt, houd ik mijn socialemediagedrag in stand, al kan ik minder goed de vraag beantwoorden waarom ik dat eigenlijk doe. Natuurlijk speelt ijdelheid een rol, maar dat is het niet alleen. (…) Als mijn zucht naar publieke beoordeling aanhoudt, ook als deze geen enkel politiek doel meer dient, word ik me ervan bewust dat ik zo ook mijn bestaan bevestig. Na al die jaren voor de camera’s te hebben gestaan, ben ik gaan denken dat ik vooral van waarde ben als het publiek me ziet. Het is een hang naar publieke erkenning, de angst om vergeten te worden, samen met het gevoel te falen als ik me niet laat horen. Ik heb ook zo lang de opvattingen van andere mensen vertegenwoordigd dat het een tweede natuur is geworden, een plicht die ik vervul, ook als niemand erom vraagt. (…) Langzaam begin ik me te realiseren dat ik de politiek wel kan verlaten, maar dat daarmee de politiek mij niet zomaar verlaat. Mijn dagelijkse gedrag is ervan doordesemd, mensen (…) zien me in de eerste plaats als een politicus en dat bevestig ik elke keer als ik mijn mening geef. Dat benauwt me, maar ik weet niet goed hoe ik het moet veranderen.”
Uit: ”Pluche”, door Femke Halsema.