Vrijheid ging bij VVD’er Van Riel voor alles
Na zijn overlijden raakte VVD’er mr. Harm van Riel (1907-1980) al snel in de vergetelheid. In zijn begin juni gepresenteerde boek portretteert oud-VVD-Tweede Kamerlid Verheijen hem als een rechtse provo die meehielp van de VVD een volkspartij te maken.
Een voorstander van een streng overheidsgezag. Als zodanig presenteerde Van Riel zich in 1975 in een interview in het christelijk opinieblad Koers. „Ik ga ervan uit dat de mens is afgevallen van God”, zo verklaarde hij tegenover de verslaggever, „en daarom acht ik de mens verwerpelijk.” Van Riel was destijds al bijna achttien jaar voorzitter van de Eerste Kamerfractie van de VVD.
Verheijen (39) kenschetst Van Riel in ”Een rechtse provo” als een schilderachtige figuur met een enorme belezenheid. Hij leefde in het tijdperk van de Koude Oorlog, de Muur en de revoluties van de jaren zestig. Als Eerste Kamerlid genereerde Van Riel onophoudelijk publiciteit met pittige redevoeringen en spreekbeurten. Zijn netwerk in de VVD was enorm. Hij scoutte talent, broedde op campagnestrategieën en verzorgde kadertrainingen. Zo bezorgde hij de liberale partij een herkenbaar gezicht.
In de partijgeschiedenis van de VVD werd Van Riel lange tijd in één adem genoemd met Hans Wiegel en Haya van Someren-Downer. Van Someren-Downer was de flamboyante partijvoorzitter, Wiegel de lijsttrekker en het stemmenkanon.
Verheijen, Van Riels biograaf, vindt het gerechtvaardigd om zijn partijgenoot te typeren als een „effect-politicus.” „Hij wist wat woorden in de politieke arena en daarbuiten teweeg kunnen brengen en genoot daarvan.” Verheijen trad begin vorig jaar terug als Kamerlid na van buitensporig declaratiegedrag te zijn beschuldigd. In afwachting van onderzoeken, die hem later volledig vrijpleitten, schreef hij zijn boek.
In SGP-kring is Van Riel meer dan eens aangeduid als vertegenwoordiger van het conservatisme. Was hij dat?
„Met zulke typeringen moet je altijd oppassen. Van Riel was liberaal in hart en nieren. Daarnaast was hij vuur- en vuurbang voor het rode gevaar. Hij bleef beducht voor de expansiedrift van de Sovjet-Unie en China, ook toen het hoogtepunt van de Koude Oorlog al achter de rug was. Daarom hamerde hij voortdurend op het belang van weerbaarheid. Hij vond dat westerse democratieën moesten knokken om hun vrijheid te behouden. Om die reden gruwde hij van revolutionairen, kabouters, provo’s en maatschappijhervormers, die hij als wegbereiders van het Rode Leger zag. Hij pleitte voor orde en gezag en wilde hiërarchische machtsstructuren en maatschappelijke instituties, zoals de monarchie en de kerken, zo veel mogelijk intact laten.
Voor een liberaal is dat niet altijd gebruikelijk, maar het behoud van de vrijheid stond bij hem voorop.
In zijn na zijn overlijden uitgegeven overzichtswerk van het liberalisme stelt Van Riel Thorbecke te hebben gezien als zijn grootste voorbeeld. Dat zal een echte conservatief hem niet snel nazeggen. Thorbecke was een hervormingsgezinde, pragmatische liberaal die tegen alle kritiek in onverstoorbaar bleef bouwen aan een nieuw staatsbestel.
Aan het eind van zijn leven sprak Van Riel zich uit voor een tweepartijenstelsel en voor de invoering van het referendum. Alles overziend moet je denk ik zeggen dat hij voor zijn politieke denken en handelen heeft geput uit het liberalisme én het conservatisme. Dat is opvallend, omdat beide stromingen in ideologische zin elkaars tegenpolen zijn.”
Een antireligieuze houding was Van Riel vreemd. Is hij daarin de huidige VVD ten voorbeeld?
„Liberalen pendelen in het algemeen wat heen en weer tussen een areligieuze en een antireligieuze houding. De VVD worstelt daar vaak mee, bij D66 neigt de pendule vaak naar antireligieus. Areligieus houdt in dat je kerk en staat scheidt, maar probeert de kerk in haar waarde te laten. Antireligieuzen plaatsen de kerk als een soort tegenhanger of vijand tegenover de staat.
Van Riel was areligieus, maar zeker niet anti. Hij zag religie en religieuze instituties als een bindmiddel voor de samenleving en vond dat religieuze uitgangspunten een rol mochten spelen in het politieke debat. Religieuze levensovertuigingen stonden volgens hem op eenzelfde lijn als niet-religieuze. Zo’n benadering van religie lijkt mij verstandig. Al zorgt deze door de opmars van de radicale islam ook wel voor uitdagingen.”
Is Van Riel terecht in de vergetelheid geraakt?
„Nee, zijn gehamer op het verdedigen van de vrijheid is in deze tijd van terreurdreiging actueler dan ooit. Als VVD hebben we zijn erfenis niet nodig om ons bij de les te houden. Het is wel helemaal in zijn geest om te zeggen: verdedig de waarden waarvoor we staan. Ofwel, blijf pal staan voor de scheiding van kerk en staat en voor de volstrekte gelijkwaardigheid van homo’s en hetero’s. We moeten niet vervallen in de decadente gedachte dat alle opvattingen, hoe radicaal ook, gelijkwaardig zijn.”
In Van Riels tijd vielen twee kabinetten waar de VVD aan meedeed. Het kabinet-Marijnen over de Omroepwet en het kabinet-Biesheuvel over de bezuinigingsdoelstelling. Van Riel wilde lijmen en doorregeren. Wat zegt dat over hem?
„Dat hij hoofd- en bijzaken goed kon scheiden. Veel politici zijn zijwindgevoelig en gaan twijfelen als er wordt gezegd: Maar op dat punt doen we toch geen concessies? Ook Van Riel had moeten slikken als hij een compromis had moeten sluiten over de Omroepwet of de bezuinigingsagenda. Wat voor hem echter zwaarder woog, was dat hij de socialisten uit de regering kon houden. Dat was zijn doel en daarom wilde hij met die kabinetten door. Heel leerzaam om nog eens op te halen hoe resoluut hij daarin positie koos.”
Van Riel trad af als senator omdat hij bezwaar had tegen een initiatiefabortuswet van VVD en PvdA. Heeft dat de VVD vandaag de dag nog iets te zeggen?
„In mijn ogen niet. Vrijwel iedereen is het erover eens dat de controverse rond abortus eind jaren 70 binnen de VVD niet de echte reden was voor zijn vertrek. Zijn positie was verzwakt na een keiharde, persoonlijke uithaal richting PvdA-minister Pronk. Die aanval ging veel VVD’ers te ver. Van Riel verloor de aansluiting met de tijdgeest en belandde binnen zijn partij steeds meer in een isolement. Zijn beschouwing over die initiatiefwet is zeer uitvoerig. Kern ervan is dat hij abortus liever wilde blijven gedogen dan de ingreep te gaan reguleren. Gedoogde je, dan bleef abortus volgens hem een zaak tussen de aborteur en de vrouw, met het openbaar ministerie op de achtergrond in de rol van waakhond. Legaliseerde je, dan sprak je volgens hem als staat bij elk abortusverzoek een waardeoordeel uit over de beschermwaardigheid van de vrucht. Daar had hij moeite mee. Die keus tussen gedogen of legaliseren blijft ook een lastige. Zeker rond zaken die te maken hebben met leven en dood. Maar goed, abortus is gelegaliseerd. Dat is nu eenmaal de uitkomst van de wetsgeschiedenis geweest.”
Van Riel brak een lans voor VVD-lijsttrekkers met een uitgesproken persoonlijkheid. Deze zouden door te appelleren aan rechtse, conservatieve emoties kiezers moeten mobiliseren. Zou hij een kandidatuur van Pim Fortuyn hebben gesteund?
„Op speculeren ben ik als historicus niet dol. Maar nee, met politici die eerst de straat opgingen en dan het volk alleen maar naar de mond praatten, zou Van Riel weinig opgehad hebben. Hij was vooral een strateeg, een schaker die veel filosofeerde en las en intuïtief probeerde aan te voelen hoe de tijdgeest zich zou ontwikkelen. Vervolgens zocht hij inderdaad een lijsttrekker die daar een antenne voor had. Dat mocht iemand zijn met populistische trekjes, maar geen opportunist. Het moest verder iemand zijn die wortels had in de partij en daar kon bogen op een goede staat van dienst. Van Riel wist als geen ander dat hij niet aan zo’n profiel voldeed. Hij zou nooit een groot publiek aan zich kunnen binden. Daarom was hij niet bevangen door de waan dat hij als politicus door iedereen aardig moest worden gevonden. Stoïcijns is hij altijd blijven zeggen en doen wat volgens hem gezegd en gedaan moest worden. Voor een politicus is dat een zegenrijke eigenschap.”
zomerserie De politicus en zijn boek
Dit is de tweede aflevering in een vijfdelige serie over politici die boeken schrijven. Over twee weken deel 3: een interview met oud-GroenLinksfractievoorzitter Halsema over haar politieke memoires, beschreven in ”Pluche”.
Politicus schrijft het liefst over partijgenoot
Verheijen is niet de eerste VVD’er die een beroemde partijgenoot portretteert in een boek. H. J. L. Vonhoff, later bekend geworden als burgemeester van Utrecht en commissaris van de Koningin in Groningen, schreef in zijn tijd als VVD-Tweede Kamerlid ”Bewegend verleden. Een biografische visie op prof. mr. P. J. Oud”. Centraal in deze uit 1969 daterende publicatie staat Pieter Oud, de man die de oprichting van de VVD initieerde en jarenlang de onbetwiste leider was van de liberale partij. De Utrechtse VVD-burgemeester Van Zanen, later VVD-partijvoorzitter, schreef in 1994 een boek over VVD-politica Haya van Someren-Downer. Zij was een tijdgenoot en geestverwant van Van Riel.
Dr. J. Liemburg, huidig burgemeester van Littenseradeel en van 1994 tot 1998 Tweede Kamerlid voor de PvdA, pakte het wetenschappelijk aan. In 2010 promoveerde zij op een biografie van de Friese pacifist, dichter en politicus Fedde Schurer (1898-1968).
Als een politicus een boek schrijft over een andere politicus betreft het vrijwel altijd een partijgenoot. Uitzondering is het boek ”Zeg maar Hannie”, over de vermaarde CDA-politica Hannie van Leeuwen; geschreven door twee PvdA’ers uit haar vriendenkring, namelijk voormalig Eerste Kamerlid Ria Jaarsma en oud-staatssecretaris van Sociale Zaken Elske ter Veld. „Dwars door de coalitieverhoudingen heen wisten Hannie en ik in de Eerste Kamer samen te spannen. Bij succes kletsten we lekker na, met ‘water’ in een klein glaasje”, zei Ter Veld in antwoord op de vraag waarom ze een publicatie wilde wijden aan een CDA-politica.
Als een schaduw komen en gaan
„Een maand later, 3 juni 1976, stuurt Van Riel uiteindelijk een brief aan voorzitter Theo Thurlings van de Eerste Kamer, die op 15 juni wordt voorgelezen door plaatsvervangend voorzitter Gerard Nederhorst: „Hoogedelgestrenge Heer, Hiermede heb ik de eer U te berichten dat ik per 3 juni 1976 bedank als lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal (…) Zoals ik aan de griffier jhr. Mr. Roëll mededeelde wens ik in generlei vorm een afscheid. De oorzaak daarvan ligt allerminst in enig persoonlijk gevoelen, maar uitsluitend in mijn opvatting over het leven. Een mens behoort als een schaduw te komen en te gaan en het oordeel ligt slechts, indien de betrokkene iets van enig belang presteerde, bij de geschiedschrijving.” (…)
Op 17, 18 en 19 juni 1981 zijn veel liefhebbers van geschiedenis, filosofie, religie en recht bij elkaar gekomen in het statige veilingpand van Van Stockum’s Antiquariaat aan de Prinsestraat in Den Haag. Er zijn naast liefhebbers van boeken ook mensen die geïnteresseerd waren in de eigenaardige man die al deze boeken had verzameld: Harm van Riel. Het ging om circa achtduizend bijzondere, opvallende of zeldzame boeken, de grootste particuliere bibliotheek die ooit in Nederland onder de hamer is gegaan. (…) Drie dagen van in- en uitpakken en twee ritten met een volle vrachtwagen heeft het verhuisbedrijf nodig gehad om de boeken te vervoeren naar het veilinghuis. Van Riel was in zijn huis dan ook werkelijk ingebouwd tussen de boeken. En hij had ze allemaal gelezen.”
Uit: ”Een rechtse provo”, door Mark Verheijen.