Boek van een politicus is het leukst als het geheimen onthult
De meeste politici komen er nooit toe. Toch doen ook velen het wel: een boek schrijven. Wat willen (oud-)Kamerleden of (ex-)ministers ermee bereiken? En wat worden wij, gewone burgers, er wijzer van?
Het was een flinke steen in de Hofvijver: het boek ”Blinde ambitie” dat ex-minister Bomhoff in 2004 het licht deed zien. Hoewel zijn oud-collega, minister Remkes van Binnenlandse Zaken, hem nog gewaarschuwd had niets naar buiten te brengen over het omstreden ontslag van topambtenaar Van Lieshout, ging de LPF’er daar in zijn boek toch uitgebreid op in.
Sowieso begaf de oud-minister van Economische Zaken zich op glad ijs door te schrijven over diverse geheimen uit de ministerraad. Boeiend was met name dat hij onthulde dat bondskanselier Schröder premier Balkenende onder druk had gezet met de opmerking: „Als Nederland dwarsligt over de toelating van Polen, kijken we jullie honderd jaar niet meer aan.”
Gevangenisstraf
Balkenende liet er geen gras over groeien. Dreigend sprak hij over een strafrechtelijk onderzoek. Geen kleine zaak, want op het schenden van geheimen uit de ministerraad staat maximaal zes jaar gevangenisstraf.
Dat onderzoek kwam er echter nooit. Wel werden dankzij het dreigement van de minister-president ruim 30.000 exemplaren van Bomhoffs ”Blinde ambitie” verkocht.
Vaak komt het in Nederland niet voor dat politici een boek schrijven. Tenminste, als je het met andere landen vergelijkt. In de VS komt elke zichzelf respecterende politicus op zeker moment met zijn memoires, maar in ons kikkerlandje zijn we daar minder scheutig mee. Dagboeken en herinneringen van oud-politici gelden hier als saai. En ook wel als een vorm van ijdeltuiterij.
Verkiezingsjaren
Dat alles betekent niet dat landelijke politici in Nederland in het geheel geen boeken schrijven. In de achterliggende vijftien jaar lag de productie, ruw geschat, op gemiddeld vijf titels per jaar. Met vaak een piek van een boekje of acht, negen in verkiezingsjaren.
Maar wat beogen (ex-)politici nu eigenlijk als ze de schrijverspen ter hand nemen? Alsnog het eigen straatje schoon vegen? Bij Bomhoff was daar zeker sprake van. VVD’er Zalm, die de LPF een poets had gebakken door Bomhoff en Heinsbroek het kabinet uit te sturen én daarna de ministersploeg te laten vallen, is in zijn terugblik de zwarte piet. Over de vreemde capriolen van de hoogleraar economie zelf, die eerst niets van Fortuyn en de LPF moest hebben maar later toch voor die partij minister werd, lezen we niets. „Een mens schrijft memoires als hij zich op geen enkele andere manier meer kan wreken”, wist de 19e eeuwse Franse politicus Clemenceau al.
Toch is het veel te negatief het bij die vaststelling te laten. Want was het van oud-bewindsvrouw Vogelaar niet meer dan begrijpelijk dat de PvdA’er, stukgelopen op de Haagse machtsmachine en medialogica, graag één keer –nu eens niet hinderlijk onderbroken door PowNews-verslaggever Rutger Castricum– haar complete verhaal wilde doen? In ”Twintig maanden knettergek” (2009) schrijven zij en haar partner Bosma alle frustraties van een op een fiasco uitgelopen ministerschap van zich af.
Voor zichzelf hebben politici meestal hoogst ideële motieven om hun schrijf- en publicatiedrang te verklaren. Zij willen laten zien hoe het beter kan in de politiek, in de maatschappij, in de wereld. Niet voor niets schreef CDA-kopstuk Balkenende in 2002 een boek onder de titel ”Anders en beter”. Kiezers die het land aan hem toevertrouwden, zouden –zo leek de impliciete belofte– beloond worden met een veiliger, socialer en welvarender Nederland.
Economisme
Eenzelfde ideëel motief had GroenLinks-leider Klaver toen hij in 2015 als kersvers partijleider zijn visitekaartje afgaf met zijn boek ”De mythe van het economisme”. Klaver trok met zijn maatschappijkritiek beslist aandacht, al was het maar omdat hij er een nieuw woord voor had bedacht.
Maar anderzijds, wat is ideëel? Bijbedoelingen zijn geen politicus vreemd. Zo zal het ’t CDA-campagneteam in 2002 goed zijn uitgekomen dat hun voorman, professor Balkenende, het eerder genoemde boek schreef. Want een boek publiceren, betekent visie hebben. Verweet professor Fortuyn zijn tegenstanders niet regelmatig gebrek aan denkkracht op grond van het feit dat zij het nooit geschopt hadden tot bestsellerauteur? Balkenende kon dat verwijt nu gedeeltelijk pareren, net als drie jaar later zijn grote antipode, PvdA-leider Bos. Jullie intellectueel? Ik ook, zal Bos gedacht hebben toen hij in december 2005 –er kwam weer een campagne aan– ”Dit land kan zoveel beter” in de markt zette.
Maar of het nu memoires betreft of meer visionaire werken, vast staat dat in beide categorieën het kwaliteitsverschil groot is. Van het boek van PvdA-Kamerlid Mei Li Vos ”Politiek voor de leek. Een inside verslag van de outsider” (2011) zullen maar weinig lezers in extase raken. Ook van het in 2006 uitgebrachte boek van oud-VVD-Kamerlid Bibi de Vries: ”Haagse taferelen” kreeg geen politicoloog of liberaal, laat staan een gewone burger, rode oortjes.
Niveau
Evenzo maakt in het genre van de ”kijk eens hoeveel visie ik heb”-boeken niet elk schrijfproduct even veel indruk. Met PVV-Kamerlid Bosma kun je het inhoudelijk roerend oneens zijn, maar zijn boek ”De schijnelite van de valse munters” (2010) heeft qua inhoud en schrijfstijl wel niveau. Andere zogenaamde visieboeken zijn in feite soms niet veel meer dan aangeklede verkiezingspamfletten.
Of het zijn boeken waarin wel visie is verpakt, maar die toch vooral bedoeld zijn om op weg naar Kamerverkiezingen een politicus meer kleur op de wangen te geven. Voorbeelden van zo’n mengvorm zijn Voordewinds ”Ben ik nou gek? Idealen in crisistijd” (2012) en het boek van zijn CU-partijgenoot Slob: ”Altijd in beweging. Notities van een bevlogen christenpoliticus” (2010).
Met zo’n mix is overigens op zichzelf niets mis. Want politiek is tegenwoordig, dat weet iedereen, voor een groot deel communicatie en mannetjesmakerij. Vandaar dat er zoveel boeken verschijnen als Aribs ”Couscous op zondag. Een familiegeschiedenis” (2009) en Marcouchs ”Mijn Hollandse droom” (2010).
Maar wat heeft de gewone burger nu aan al deze boeken? Gaan de meeste ervan niet over de hoofden van gewone Nederlanders heen? Dat hangt sterk af van het genre en van de al eerder genoemde kwaliteit. Vlot geschreven memoires, dagboeken en terugblikken kunnen kiezers die een béétje in politiek geïnteresseerd zijn veel leesplezier opleveren. Zo is bladeren door Halsema’s boek ”Pluche. Een politieke memoire” (2016) bepaald geen straf, terwijl het boek van oud-PPR-leider De Gaay Fortman ”Moreel erfgoed. Koers houden in een tijd van ontwrichting” (2016) zelfs van geoefende lezers veel doorzettingsvermogen vraagt.
IJzeren vuist
Voor historici zijn vooral die boeken waardevol die zaken beschrijven waarover normaal gesproken weinig nieuws naar buiten komt. Wie wil weten hoe het er op fractievergaderingen van de PVV aan toegaat en hoe Wilders zijn club met ijzeren vuist bestuurt, kan niet heen om Hernandez’ ”Geert Wilders ontmaskerd. Van Messias tot politieke klaploper” (2012). Die zal ook geen woord willen missen van het boek van ex-PPV’er Van Bemmel, ”Wilders’ ring van discipelen. Angst en wantrouwen als bouwstenen van een politieke partij” (2012).
Nog zo’n mistig gebeuren: het formatieproces. Juist omdat veel daarvan normaal gesproken achter gesloten deuren blijft, is Van Thijns ”Dagboek van een onderhandelaar” (1978) een genot om te lezen, al draagt daaraan natuurlijk ook de plezierige schrijfstijl van deze PvdA-coryfee bij.
De combinatie van die twee factoren: relevante informatie én een fraaie manier van vertellen, zal het dagblad Trouw er wel toe gebracht hebben om in een recent artikel een verrassende én eentonige top-drie van mooiste politieke memoires te prestenteren. Op nummer 1 staat ”Retour Den Haag”, op 2 ”Dagboek van een onderhandelaar” en op 3 ”Het verhaal en daarna.” Inderdaad ja, alledrie van de hand van Ed van Thijn.
zomerserie De politicus en zijn boek
Dit is de eerste aflevering in een vijfdelige serie over politici die boeken schrijven. Over drie weken deel 2: een interview met oud-VVD-Kamerlid Verheijen over zijn boek over partijgenoot Harm Van Riel.
Segers (CU) en Van der Staaij (SGP) zoeken wijsheid bij anderen
Boeken van politici zijn te onderscheiden in diverse categorieën. Het talrijkst zijn de terugblikboeken, zoals Bolkesteins ”Cassandra tegen wil en dank” (2013). Daarnaast zijn er de boeken waarin een politicus zijn visie op de samenleving ontvouwt, zoals Rouvoet deed in ”Het hart van de zaak. Over de betekenis van geloven in de politiek” (2006). Een zeldzame soort is die van de politicus die over een andere politicus schrijft, zoals Verheijen (VVD) onlangs deed over zijn partijgenoot Van Riel.
De laatste jaren raakte een nieuw genre in zwang: de politicus die het debat aangaat met andersdenkenden. D66’er Pechtold begon ermee. In ”Henk, Ingrid en Alexander” (2012) zocht hij mensen op die op de PVV hadden gestemd, om te ontdekken hoe zij in het leven staan.
Oud-Kamervoorzitter Verbeet deed iets dergelijks in haar ”Vertrouwen is goed, maar begrijpen beter. Over de vitaliteit van onze parlementaire democratie” (2012). Zij hield interviews met mensen als SCP-directeur Schnabel en journalist Van Reybrouck.
En wie denkt dat christelijke politici met een meer afgebakende levensbeschouwing zoiets niet doen, vergist zich. Juist Segers en Van der Staaij zijn momenteel bezig met het schrijven van een dergelijk boek. De CU-voorman sprak met tal van mensen die anders denken dan hij, over breuklijnen en verbindingen in onze samenleving. De SGP-leider –zijn boek komt net als dat van Segers in het najaar uit– ging ondermeer op bezoek bij cabaretier De Breij. Want: van iedereen kun je wel iets leren. En: in Nederland zullen we het toch echt samen moeten rooien.
„Joop den Uyl komt binnen en wordt met gejuich ontvangen”
In zijn ”Dagboek van een onderhandelaar” beschrijft PvdA-prominent Van Thijn nauwkeurig het verloop van de lange en tumulteuze formatie van 1977. De PvdA was weliswaar de grootste partij geworden, maar partijleider Den Uyl overspeelde zijn hand en moest uiteindelijk met lede ogen toezien dat Van Agt (CDA) en Wiegel (VVD) er met de buit vandoor gingen. Een passage uit Van Thijns dagboek, waarin hij via eigen waarnemingen de dag na de verkiezingen beschrijft:
„Donderdag 26 mei 1977. De aardverschuiving dringt pas goed tot mij door als ik de fractiekamer binnenkom. Onvoorstelbaar, zoveel nieuwe gezichten. (…) Er heerst een uitgelaten stemming. Het huis is te klein. (…) Joop den Uyl wordt met gejuich ontvangen, maar ik open de vergadering. (…) Ik vestig de aandacht op het rookverbod. Enkele démissionaire bewindslieden protesteren fel. Niet zonder enige wellust maak ik hen duidelijk dat zij zich aan genomen fractiebesluiten hebben te onderwerpen. Het vuur wordt sissend gedoofd.
Het gezelschap buigt zich over de vraag: formateur of informateur? Den Uyl leidt in. Voor hem is er geen twijfel mogelijk. Op deze uitslag past maar één advies: Den Uyl formateur. We moeten meteen hoog inzetten. (…) Slechts een enkeling, waaronder ikzelf, maant tot voorzichtigheid. (…) Maar de meesten willen van geen terughoudendheid horen. (…) Nog nooit heeft iemand zo’n grootse overwinning behaald. (…) Nu een informateur aanbevelen is een teken van zwakte.
Een besluit wordt niet genomen.”