Benaming ‘bevindelijk gereformeerden’ heeft betekenis op verschillende niveaus
Benamingen kunnen soms meer verwarring oproepen, dan dat ze duidelijkheid bieden. Wellicht dat dat in de exacte sector nog wel meevalt, maar in de zachte sector, waar het gaat over mens en cultuur, kan dat een serieus probleem zijn. Niet het minst ook in de hoek van kerk en theologie.
Shakespeare schreef ooit: „What’s in a name?” Toch is naamgeving is niet onbelangrijk. Tegenwoordig spreekt men wel van framing. Je kunt iets gemakkelijker onderuithalen door er een negatieve benaming aan te koppelen. Wie de algemene heffingskorting voor de gehuwde vrouw die volledig voor haar gezin zorgt bestempelt als een aanrechtsubsidie, heeft die fiscale aftrekpost al bij voorbaat in een negatief kader geplaatst. En het imago van de commissie-Stiekem wordt er door die bijnaam ook niet positiever op.
Zo werd en wordt de bevindelijk gereformeerde kring wel aangeduid als de zwartekousenkerken. Ook aanduidingen als fijnen of dopersen komt men wel tegen, evenals hypercalvinisten, hyperorthodoxen of ultragereformeerden. Dat zijn duidelijk benamingen die een negatieve klank hebben en waar de groepering zichzelf niet in herkent.
Bevindelijk gereformeerd
Vandaar dat ik in de jaren tachtig van de vorige eeuw bij het schrijven van mijn proefschrift ”Bewaar het pand”, gekozen heb voor de benaming bevindelijk gereformeerd. Die was niet echt nieuw. De socioloog G. Kuiper Hzn., hoogleraar aan de VU, hanteerde die aanduiding al twintig jaar eerder.
Wel kun je zeggen dat door ”Bewaar het pand” deze benaming meer ingang gevonden heeft. Zowel binnen als buiten de kring. Ook prof. dr. G. Dekker gebruikte die in zijn boek over de brede gereformeerde gezindte “Gereformeerden in meervoud”.
Tegelijkertijd riep de benaming bevindelijk gereformeerden ook bezwaren op. Recent bracht de hersteld hervormde predikant dr. P. de Vries die bezwaren onder woorden in zijn uitgebreide recensie van mijn boekje ”De refozuil onder vuur”.
„Bij bevindelijk gereformeerde christenen”, zo schreef hij in het Kerkblad van de Hersteld Hervormde Kerk, „denk ik aan christenen die de gereformeerde waarheid van zaligheid door het bloed van Christus en wedergeboorte door Gods Geest niet alleen met de lippen belijden maar daarvan ook de kracht in hun leven hebben ervaren.” Dan „kunnen we de meerderheid van de kerkgangers van de rechterflank van de gereformeerde gezindte niet als bevindelijk typeren. Dat moeten we ook niet doen.”
Ongetwijfeld stelt ds. De Vries hier een belangrijke zaak aan de orde. Een diep ingrijpende zaak ook. Juist in bevindelijk gereformeerde kring wordt in prediking en pastoraat voortdurend gewezen op het wezenlijke onderscheid tussen hen die slechts uiterlijk tot de kerk behoren en hen die door een waar geloof in Christus zijn ingelijfd.
Christen
Is dat een reden om term bevindelijk gereformeerd niet meer in algemene zin te gebruiken? Eenzelfde probleem doet zich voor met de term christen. Die wordt in het spraakgebruik –ook onder ons– zeer breed gehanteerd. Soms zelfs inclusief de Jehova’s Getuigen. Zo hebben we het er over dat er in Irak ten tijde van Saddam Hoessein meer dan een miljoen christenen woonden. Of dat in Burkina Faso de christenen ongeveer 20 procent van de bevolking uitmaken. Overigens betekent Burkina Faso letterlijk: het land van de oprechte mensen. Wie die naam gebruikt (en het land heet nu eenmaal zo) moet zich uiteraard wel realiseren dat de werkelijkheid anders is.
In ieder geval zal duidelijk zijn dat het woord christen in de Bijbel een veel diepere betekenis heeft dan in het algemene spraakgebruik. Het gaat daar om de ware volgelingen van Christus (Hand. 11:26). In de Heidelbergse Catechismus functioneert dat ook zo, als daar de vraag gesteld wordt: „Maar waarom wordt gij een christen genaamd?” Het gaat daar om de Kerk met een hoofdletter, en dat maakt een groot verschil met de velen die wel de naam van christen dragen, maar vaak al in leer en leven tonen dat ze geen ware christenen zijn.
In de Bijbel komt eveneens aan de orde dat niet allen die uit Israël zijn, ook werkelijk Israël zijn (Rom. 9:6). Want die is niet een Jood, die het in het openbaar is en van wie het vlees besneden is. Het gaat om de besnijdenis van het hart. Pas dan is men een ware Jood (Rom. 2:28-29). Toch wordt het woord Jood in de Bijbel ook vaak in algemene zin gebruikt.
Het is dus geen vreemde zaak als een benaming betrekking heeft op verschillende niveaus. Een meer algemene, brede of uiterlijke betekenis en een diepere betekenis die op het wezen van de zaak betrekking heeft. Vandaar ook mijn gebruik van de term bevindelijk gereformeerd voor een bepaalde kerkelijke groepering.
Uiteraard moet men het verschil tussen die betekenisniveaus goed in de gaten houden. Terecht heeft ds. De Vries in zijn recensie daarop gewezen. Dat geldt voor de term bevindelijk gereformeerd, maar ook voor de benaming christen. Er is een groot verschil tussen de velen die alleen die naam dragen en zij die het ook werkelijk zijn.
Reformatorisch
Destijds heb ik ook wel overwogen om de groepering die in mijn proefschrift aan de orde was, aan te duiden met de benaming reformatorisch. We spraken immers ook over reformatorische scholen en we hadden inmiddels een Reformatorisch Dagblad.
In de jaren tachtig werd die benaming echter ook frequent door andere groeperingen gebruikt. In die tijd was de RPF in opkomst: de Reformatorische Politieke Federatie. In de lange aanloop naar wat nu de PKN heet, was enige tijd de naam Verenigde Reformatorische Kerk in Nederland aan de orde.
Inmiddels is de RPF opgegaan in de ChristenUnie. De Reformatorische Bijbelschool in Zeist vond De Wittenberg toch een betere naam. Wat destijds reformatorische wijsbegeerte heette, noemt zich nu christelijke filosofie.
Wat dat betreft zou het thans wat meer voor de hand liggen om de groepering van de bevindelijk gereformeerden aan te duiden als de reformatorische gezindte. Ds. De Vries geeft zelf de voorkeur aan de naam conservatief gereformeerd. Die heb ik ook wel eens gebruikt in een artikel in het SGP-blad De Banier.
Wie graag het woord conservatief in de mond neemt, zou dat op die manier kunnen doen. Niet als zelfstandig naamwoord, maar als bijvoeglijk naamwoord. Het gaat hier immers om mensen die vast willen houden aan de gereformeerde belijdenis. Het punt is echter dat het spraakgebruik zich niet zo gemakkelijk laat wijzigen.
Sociologisch
Een bezwaar van ds. De Vries is ook dat bij het gebruik van de benaming bevindelijk gereformeerden voor een bepaalde groepering, bevinding een sociologisch begrip wordt. Soortgelijke opmerkingen zijn wel vaker naar voren gebracht.
Ik kan dat wel enigszins plaatsen. Toch is hier sprake van een misverstand. Een kerk of een groepering binnen een kerk is onmiskenbaar ook een sociologisch relevante eenheid. Het gaat hier immers om een groep mensen, die zich op een bepaalde manier ten opzichte van elkaar verhouden. Niets menselijks is hen vreemd. Vandaar dat de godsdienstsociologie haar waarde heeft bij het bestuderen van het kerkelijk en godsdienstig leven. Evenzo vertoont een kerkelijke gemeente bedrijfsmatige aspecten. Veelal beheert men een vermogen aan onroerend goed. Dat moet op een verantwoorde manier gebeuren.
Maar het moet natuurlijk volstrekt duidelijk zijn dat, als het goed is, het zwaartepunt heel ergens anders ligt dan bij het sociologische of het bedrijfseconomische. De kerk dankt zijn ontstaan en voortbestaan niet aan het werk van mensen, maar aan Gods verkiezing en roeping. Het gaat om de gemeente die eenmaal zal zalig worden. Dat gaat allerlei gezichtspunten van deze bedeling ver te boven.