Recensie: Psalmvoorspelen Margreeth de Jong klinken als een klok
De vaardige pen van de Middelburgse musicus Margreeth de Jong lijkt nog lang niet opgedroogd. Aan haar omvangrijke oeuvre met psalmbewerkingen voor orgel voegt zij nu een bundel met korte voorspelen bij de 150 psalmen toe. Zoals we van haar orgelmuziek gewend zijn, scoort ook deze uitgave op een aantal voor kerkorganisten (en gemeenteleden) belangrijke punten opvallend hoog.
Allereerst bewijst De Jong dat zij het ambacht van componeren in de vingers heeft. Ongeacht de muzikale stijl of vorm die ze kiest, hebben haar voorspelen vrijwel zonder uitzondering een bovengemiddelde kwaliteit. Niet zelden weet de componiste in twee, hooguit drie systemen een muzikaal juweeltje neer te zetten. Voorbeelden zijn Psalm 34 (bachiaans), 55 (romantische sfeertekening) en 97 (feestelijk door gepuncteerd ritme).
De Jong blijft in haar voorspelen dicht bij de melodie. Vrijwel altijd is direct duidelijk over welke psalm het gaat. Ze kiest niet voor één stijl, maar varieert van barok tot gematigd modern. Dat maakt haar bundel aantrekkelijk. Wat muzikale vormen betreft komen de canon (onder andere 1 en 2) en fugatische opzet (zoals 7, 35 en 43) geregeld voor. Nergens vervreemdt De Jong organisten of gemeenteleden van zich door een hoogdravende, onbegrijpelijke taal te spreken. Hulde voor deze verstandige beslissing.
De voorspelen staan afwisselend genoteerd in twee of drie balken, afhankelijk van de pedaalpartij. Ontspannen gaat De Jong om met officieel verboden kwintparallellen, maar die hebben op dat moment dan ook een duidelijke functie, zoals bij Psalm 3.
De componiste grossiert in toevallige toonverhogingen en -verlagingen, die dan ook weer hersteld worden. Bij Psalm 84 gebeurt dit ruim twintig keer in drie systemen. Opletten dus.
De voorspelen zijn voor de gemiddelde kerkorganist goed te spelen. Af en toe moet hij/zij wat meer studeren, zoals bij de Psalmen 73, 101, 145 en 146 (vanwege de triolen), Psalm 116 (vanwege de akkoorden in de linkerhand) en Psalm 122 (vanwege de afwijkende maatsoorten 7/8 en 8/8).
Na de voorspelen van De Jong kan er zowel ritmisch als isoritmisch worden gezongen. Een koraalzetting levert zij niet, dus daar zal een ander boek voor op de lessenaar moeten staan, als de organist niet gewend is zelf te harmoniseren.
De Jong realiseert zich dat sommige psalmmelodieën verschillend worden gezongen: wel of geen cis in de eerste regel van Psalm 136, idem met de fis in Psalm 139. In het eerste geval leidt dat tot twee licht verschillende voorspelen, in het tweede geval tot een voorspel waarbij de toevallige verhoging makkelijk weggelaten kan worden. Ook de Psalmen 149 en 150 krijgen twee voorspelen. Bij 149 gaat het om een makkelijke en een moeilijke versie, bij 150 ontlopen ze elkaar nauwelijks in moeilijkheidsgraad.
De Jong verdient waardering voor haar nieuwe opus. Ze bewijst dat ambachtelijk componeren uitstekend kan samengaan met goed in het gehoor liggende muziek, waaraan zowel kerkorganisten als gemeenteleden veel genoegen zullen beleven.
De auteur is organist van de Elimkerk in Amersfoort.