Het geluk van een blauwe jurk
Zondagse kleding – ooit had iedereen die in huis. Maar die tijd is voorbij. Pleidooi voor een nette jurk in de kast.
Voor een kind kan het leven eenvoudig zijn. Je trekt je mooiste jurk aan en het is feest. Althans: terugkijkend is het alsof het toen zo werkte. De kindertobberijen –die er vast ook waren– zijn allang van hun scherpe randjes ontdaan door de maalstroom van de tijd. Maar hoe blij je kon worden van een mooie jurk – de restanten van dat euforische gevoel hebben in de loop van het leven mogelijk alleen maar meer glans gekregen. Dat alleen al het feit dat je die ene jurk aan mocht, die donkerblauwe met roze bloemetjes en een ruche langs de zoom, de dag in een ander licht zette. Dat het daardoor zondag was.
Soms zou je willen dat het nog zo ging. Dat je, als je je doordeweekse kloffie in de wasmand gooit of op een stoel hangt, daarmee ook de daarbij behorende beslommeringen aflegt. En dat het op het moment dat je op zondagmorgen je mooiste jurk over je hoofd trekt, ook gelijk rustdag is. Geen getob meer over een werkklus die niet wil vlotten of over de moeilijkheden en misverstanden waaraan je in het dagelijks leven het hoofd moet bieden. Even geen gehaast en gevlieg. Je doet je beste jurk aan en je bent klaar voor de zondag. Maar boven de twintig werkt dat niet meer, helaas.
Al is er vaak wel een verband tussen wat je draagt en hoe je je voelt. Vaak in omgekeerde richting: je kiest uit de kast wat het beste bij je stemming past. Als je in mineur bent, heb je geen zin in vrolijke kleuren en uitbundige patronen. Dus kies je eerder iets veiligs en grijs. En, als je de deur niet uit hoeft, iets gemakkelijks.
Of het per se handig is om aan deze neiging toe te geven, is trouwens nog maar de vraag. Je knapt er meestal meer van op door je gewoon aan te kleden. Als je je pantoffels uittrekt en schoenen aandoet, ga je vanzelf steviger lopen. Echt waar.
”Sondaechs hemde”
Maar we dwalen af: het ging over het concept zondagse kleren. Een term met eeuwenoude papieren –in een tekst uit 1498 is al sprake van „een sondaechs hemde”– die inmiddels niet meer echt in zwang is. Althans: de gemiddelde Nederlander gebruikt een dergelijke aanduiding vermoedelijk niet vaak meer voor de tegenwoordige tijd. Om zijn beste pak of mooiste jurk mee aan te duiden.
Al heeft menigeen er vermoedelijk nog wel een beeld bij. In haar gedicht ”Pasen” schrijft Ida Gerhardt: „Waar onderdijks een stukje moestuin lag/ met boerse rijtjes primula’s verfraaid,/ zag ik, zondags getooid, een kindje staan.” Gepoetste schoenen, denk je dan, een smetteloze broek en misschien een wit overhemd. Het haar netjes gekamd – vermoedelijk nog zonder gel, want het gedicht staat in een bundel uit 1974.
In kerkelijke kring is zondagse kleding mogelijk nog wel een gangbare term, afhankelijk van waar je je oor te luisteren legt. Al heeft ook hier de informalisering toegeslagen. In een pak naar de kerk was voor mannen ooit vanzelfsprekend. Maar dat is niet meer zo, in ieder geval lang niet overal. Je doet wel iets nets aan –althans iets anders dan je grasmaaiplunje of plafondwitkloffie– maar of dat per se het netste uit de kast is?
Netjes aangekleed
Zondagse kleren – ooit had iedereen ze in de kast hangen. In de eerste plaats voor de zondagse kerkgang. Maar vermoedelijk werden ze ook tevoorschijn gehaald voor allerlei andere meer officiële gelegenheden: bruiloften en begrafenissen bijvoorbeeld. In de tijd dat nette kleding seizoenenlang meeging en vaak een gedekte tint had.
Als je oude familiefoto’s van heuglijke gelegenheden bekijkt, springen er gelijk twee dingen in het oog. Dat iedereen zo slank was, een paar generaties geleden. En dat jong en oud, arm en rijk er zo netjes aangekleed bij lopen. Pakken voor de mannen, japonnen voor de vrouwen. De kinderen in miniversies van de kleding van de ouders.
Wat aan die foto’s ook opvalt, is dat alles er zo tijdloos uitziet. De mensen passen allemaal bij elkaar, alsof ze van tevoren hebben afgesproken wat ze aan zouden doen. Een eensgezindheid die hedendaagse bruidsparen weleens tot stand proberen te brengen door hun gasten te vragen allemaal in het blauw te komen. Of iets dergelijks. Maar toen ging dat blijkbaar vanzelf. Waarschijnlijk omdat er qua kleding gewoon weinig te kiezen was en je allang blij was als je een net stel kleren in de kast had hangen.
Door die uniformiteit hebben trouwens ook de geportretteerden iets tijdloos. Vrouwen die gezien de leeftijd van hun kinderen nog betrekkelijk jong moeten zijn, zien er al tamelijk middelbaar uit. En veranderen vervolgens een paar decennialang nauwelijks van uiterlijk. Statig zien ze er ook uit. Wat vast door het fotomoment komt: vanwege de lange sluitertijd was het van belang dat iedereen zo stil mogelijk stond. Daar ga je vanzelf wat stijfjes van kijken.
Jasschort
Qua kleding zijn de tijden intussen nogal informeel geworden. De grenzen tussen werktijd en privéleven vervagen. Hetzelfde gebeurt met de kleding die bij die verschillende fasen hoort. Want kleedgedrag hangt niet alleen samen met budget en mode, maar ook met wat mensen voor de kost doen.
De afgelopen eeuw is veel vuil werk verdwenen of door machines overgenomen. Met als gevolg dat tegenwoordig velen een soort kantoorbaan hebben. Waar ze geacht worden betrekkelijk netjes gekleed te verschijnen.
Maar dat was niet eens zo lang geleden nog heel anders. Vrouwen hadden overdag hun werkkleding aan, misschien met een jasschort erover. Als het werk in huis gedaan was, wisselden ze dat om voor een netter stel. Mannen idem dito: als ze thuiskwamen, ging overall of stofjas uit en was het tijd voor opknapkleding. Om aldus de avond in te luiden of misschien op visite te gaan.
Tegenwoordig is het niet ongebruikelijk dat mensen als ze thuiskomen hun pak of jurk uittrekken en zich de rest van de dag in een pyjama-achtig kledingstuk hullen. Alsof het er thuis allemaal niet zo veel toe doet hoe je erbij loopt. Als je je voor je werk aan bepaalde kledingcodes moet houden, wil je in je vrije tijd graag zelf beslissen hoe je erbij loopt.
Decorum
Dat iedereen zelf mag uitzoeken wat hij aantrekt: velen zullen het een enorme vooruitgang vinden ten opzichte van de meer formele tijden die achter ons liggen. En die vrijheid heeft natuurlijk ook wel haar aangename kanten. Maar het is jammer dat tegelijk met de formele kledingregels soms ook alle gevoel voor decorum overboord lijkt te zijn gezet. Wat, ondanks alle vrijheid blijheid, regelmatig voor pijnlijke situaties zorgt.
Je ziet dat bijvoorbeeld gebeuren wanneer zomers geklede toeristen nietsvermoedend een Zuid-Europese kathedraal binnen willen stappen, maar bij de deur door een geestelijke worden tegengehouden. Eerst schouders en knieën bedekken, anders mag je niet naar binnen. Verontwaardiging is zijn deel.
Maar je kunt ook uit de toon vallen door te aangekleed te zijn. Door op een bruiloft te verschijnen met een jurk of hoed waar die van de bruid bij in het niet valt. Of door in je stemmigste pak naar de begrafenis van de moeder van een collega te gaan. En daar te ontdekken dat de familie niets met rouwkleding heeft.
Klein zwart jurkje
Waar je eigenlijk altijd goed mee zit: een soort zondagse jurk à la het zogenaamde ”kleine zwartje jurkje”, waar modeontwerpster Coco Chanel ooit mee kwam. Voldoend aan de eisen die ze in Zuid-Europa stellen voor het betreden van een kathedraal: knielengte en met een mouw. Liefst in een wat tijdloos model, zodat hij een paar seizoenen mee kan. Qua tint inzetbaar voor zowel treurige als vreugdevolle gelegenheden. Wie geen zwart draagt, zoeke er een in het grijs of het blauw. Met zo’n jurk in de kast ben je overal op voorbereid.