Christenen zijn de ware liberalen
Een zeldzaam boekje uit de negentiende eeuw (van Kohlbrugge?) laat zien dat christenen zich toen al zorgen maakte over de tirannieke trekjes van het liberalisme. Die zorgen worden alleen maar actueler.
In mijn tuin staan twee koningslinden, en ze staan al op uitlopen. Ze zijn ooit geplant door een bevriende hovenier, de conservatieve heer Wilco Boender. Bij deze bomen staat een bordje dat meldt dat een man in z’n leven drie dingen moet doen: een zoon verwekken, een boek schrijven, een boom planten. Goede praat. Maar ik zou eraan toe willen voegen: en vriendschap sluiten met een goede antiquaar.
Natuurlijk moet je ook voor een goede accountant zorgen, een computermannetje en een goede automonteur, en zo zijn er nog wat mensen die beroepsmatig kennis hebben van mysteriën waartoe je zelf nooit zult doordringen. Maar de vriendschap met een antiquaar gaat daar toch bovenuit.
Mij is het gelukt. Al meer dan dertig jaar ken ik een man met een fenomenale kennis van het christelijke boek in het algemeen en van mijn specifieke belangstelling in het bijzonder. Zijn naam: Jan Zwoferink. Hij werkte eerst bij Lindenberg in Rotterdam en nu bij Den Hertog in Houten. Met grote regelmaat presenteert hij mij met nauw verholen trots nieuwe aanwinsten, vooral op het gebied van het Reveil en Kohlbrugge. Onlangs was het weer raak: een boekje met twee preken van de jong overleden theologisch kandidaat C. A. Klinkenberg jr., documenten over de relatie tussen Kohlbrugge en de “Vrienden der waarheid”, de briefwisseling tussen Kohlbrugge en H. W. C. Kocken, Herinneringen aan ds. Gobius du Sart, en een heel klein boekje waar ik het vooral over wil hebben.
Dat boekje telt nog geen veertien bladzijden maar heeft een heel lange titel: ”Vragen van een eenvoudig burgerman. Wat willen de zoogenoemde liberalen in den lande toch, en waarom en met welk goed uitzigt op welgelukken voert de Groninger school c.s. een onophoudelijke strijd tegen het ware protestantisme? Of beter gezegd, tegen het eenig ware geloof in God en Jezus Christus?”
Het boekje, een samenspraak tussen Wouter (dat is dus die eenvoudige burgerman) en een predikant, verscheen anoniem, in Gorinchem in 1854, maar wordt al meer dan honderd jaar aan dr. H. F. Kohlbrugge toegeschreven. Toen ik het boekje onlangs las, bekroop mij enige aarzeling. Op een gegeven moment gaat het over predikanten die de dingen bij hun naam noemen en over mensen die niet zullen rusten voordat zulke goede predikanten werkloos of uit de weg geruimd zijn. En dan staat er in een noot: „Men denke hier aan dr. Kohlbrugge!” Het is toch niet goed denkbaar dat Kohlbrugge dat zelf heeft geschreven. Maar misschien heeft de uitgever die noot eraan toegevoegd.
De dominee is in ieder geval een ”kohlbruggiaan”. Als hij zijn eigen prediking typeert, benadrukt hij de ruime nodiging aan alle zondaren, aan allen die het zondigen moe zijn en met smart zijn vervuld over wat ze in hun leven hebben misdreven en in hun hart verlangen naar de verzoening met God.
Hoe dan ook, al is het boekje niet door Kohlbrugge zelf geschreven, het is een interessant werkje omdat het ons laat zien hoe orthodox-bevindelijke mensen in die tijd het liberalisme tegemoet traden. Bij ”liberaal” dachten ze nog niet in de eerste plaats aan een politieke stroming. ”Liberaal” stond eigenlijk voor alles wat zich distantieerde van het christelijke verleden en karakter van het Nederlandse volk.
In de kern gaat het hierom dat liberalen mensen zijn die Gods Woord en wet als leefregel verwerpen. En die heel erg ”illiberaal” worden wanneer anderen hen daarover bestraffen. „Wouter”, zegt de dominee, „een zogenoemde liberaal verdraagt geen tegenspraak, en als hij op die tegenspraak niet reageert, is dat omdat hij meent alle kans te hebben om zijn leugenachtig systeem door te zetten.”
Wat pijn doet, is dat de oude band ”Kerk, Oranje, vaderland” verscheurd is: er zijn geen Oranjes meer die, zoals vroeger, de kerk beschermen. Sterker nog: op basis van de nieuwe Grondwet mag de koning zich zelfs niet meer met God en godsdienst inlaten.
De volgende aanval van de kant van de liberalen richt zich op de aloude Statenvertaling – het Woord van God dat „ons land uit de moerassen verhoogd en vorst en volk zo hoog heeft opgetrokken.” Die Bijbel moet door een nieuwe worden vervangen, vertaald door de heren van de Groninger richting, op initiatief van de hervormde synode, voor alle kerken, scholen en huisgezinnen.
Daarmee wordt eens te meer duidelijk wat liberalen zijn: mensen die het volk hun oude leer ontstelen en een leer opdringen die het helemaal niet wil hebben, inclusief een zedenleer die in de praktijk van het leven geen stand zal houden.
Erg vrijheidslievend zijn ze dus niet, die liberalen. Ze worden dan ook stelselmatig aangeduid als ”zogenoemde” liberalen. In de praktijk zijn ze immers nogal tiranniek. Groen en Kuyper hebben, een kwarteeuw later, nog overwogen hun partij de partij van de christelijke liberalen, de echte liberalen te noemen. De grote Gerretson (de dichter Geerten Gossaert) publiceerde eens een artikel met de titel ”Wij, liberalen”. De mensen die zich liberaal nóémden waren eigenlijk heel klerikaal gebleven, vol dwangzucht onder het mom van vrijheidsliefde en onverschilligheid onder het deksel van verdraagzaamheid.
We weten allen dat deze inzichten alleen maar actueler worden.