Muziek

J. J. L. ten Kate: Geroemde en verguisde dominee-dichter

Door de échte poëten werd hij verguisd. Toch nam dominee-dichter J. J. L. ten Kate met zijn schrijfsels de harten van velen in. Zelfs 125 jaar na zijn overlijden behoort een aantal van zijn gezangen nog tot het ijzeren kerkliedrepertoire.

24 December 2014 11:04Gewijzigd op 15 November 2020 15:26
Predikant-dichter Jan Jacob Lodewijk ten Kate (1819-1889). Beeld Rijksmuseum
Predikant-dichter Jan Jacob Lodewijk ten Kate (1819-1889). Beeld Rijksmuseum

Een van die liederen is ”Hoe zal ik U ontvangen”. Hoewel sommige regels vragen op kunnen roepen („O, ’s werelds hoogst verlangen”, bijvoorbeeld) en Ten Kate in zijn vertaling nogal vrij omgaat met het oorspronkelijke lied van Paul Gerhardt, geven de negen strofen van het gezang voor velen nog altijd de adventsgedachte treffend weer.

Het lied deed in Nederland zijn intrede toen het in 1866 werd opgenomen in de Vervolgbundel bij de Evangelische Gezangen. In een apart ”aanhangsel” helemaal aan het eind van de bundel staan nog elf „vertaalde klassieke liederen.” Het gaat om gezangen van onder anderen Luther, Paul Gerhardt en Gerhard Tersteegen. Naast ”Hoe zal ik U ontvangen” staan van de hand van Ten Kate vertalingen van drie lutherliederen in deze rubriek, waaronder ”Een vaste burg is onze God”. Ten Kate heeft er zodoende halverwege de 19e eeuw aan meegewerkt dat de liederen van de Reformatie weer bekend werden in de Hervormde Kerk.

De predikant-dichter zorgde echter niet alleen voor vertalingen. Hij schreef ook nieuwe liederen, vaak op basis van Bijbelgedeelten. In ”Als God, mijn God, maar voor mij is” valt Romeinen 8 te ontdekken en in ”Laat me in U blijven, groeien, bloeien” klinkt Johannes 15 door. Het meest bekend en geliefd werd ”De Heer is mijn Herder!”, waaraan Psalm 23 en Johannes 10 ten grondslag liggen. Het kreeg zelfs in het nieuwste Liedboek weer een plek (zie kader).

Roosjen

Jan Jacob Lodewijk ten Kate wordt in 1819 in Den Haag geboren. Al vroeg blijkt zijn liefde voor taal en poëzie: hij laaft zich aan dichters als Da Costa en Bilderdijk. Eerst vervult hij een kantoorfunctie, maar algauw neemt ds. O. G. Heldring, die dan predikant is in het Gelderse Hemmen, hem onder zijn hoede. In de pastorie bereidt Ten Kate zich voor op de universitaire studie theologie.

Ten Kate weet zich zijn hele leven verplicht aan Heldring. Dat blijkt bijvoorbeeld in 1850. Heldring heeft in Zetten het asiel Steenbeek opgericht, bedoeld voor meisjes die uit de prostitutie zijn gestapt. Dagelijks worden er op Steenbeek huisgodsdiensten gehouden, waarvoor Heldring in 1850 een handboekje samenstelt: ”Het Huisaltaar”. Ten Kate levert voor deze bundel een zestal liederen „om op de Steenbeek te zingen, en overal waar men de liefde van Jezus kent.” Een van die gezangen is het nog altijd gezongen ”Wees gegroet, gij eersteling der dagen”.

Intussen heeft Ten Kate op het pad van de poëzie grote stappen gezet. Terwijl hij nog maar 14 is, wordt zijn eerste gedicht gepubliceerd: ”Roosjen. Eene Parabel”. Twee jaar later verschijnt er een verzameling van zijn tot dan toe geschreven gedichten. Vele bundels en andere uitgaven zullen volgen, waaronder vertalingen van het werk van dichters als Goethe, Shakespeare en Dante. Twaalf delen zijn na Ten Kates dood nodig om zijn verzamelde poëzie te herbergen. Het meest bekend werd het omvangrijke gedicht ”De schepping” uit 1866.

Orthodox

Ten Kate is jarenlang werkzaam als predikant. In 1845 begint hij op het eiland Marken. Daarna staat hij in Almkerk en Middelburg, om zich in 1860 in Amsterdam te vestigen. Daar zal hij tot zijn dood op tweede kerstdag 1889 blijven wonen.

Zijn Amsterdamse collega Eliza Laurillard stelt in het levensbericht dat hij na Ten Kates dood schrijft dat de predikant-dichter tot de orthodoxe richting behoorde, maar dan wel „meer mystisch gedoezeld dan dogmatisch omlijnd; vreedzaam en verdraagzaam.” Op de kansel echter „getuigde hij met warmte voor den Christus, Die hem dierbaar was, en drong hij zijne hoorders om aan diens hand tot den Vader te gaan en des Vaders eere en eigen zielsrust te zoeken in het leven des geloofs en der hoop en der liefde.”

Velen kwamen volgens Laurillard naar Ten Kate luisteren „doordien zij werden aangetrokken door den vloeienden, zangerigen en beeldrijken vorm van zijn woord. Zijn spreken was als zingen; ook zijn proza was poëzie.”

Spot

Laurillard vergelijkt de dichter Ten Kate graag met grote mannen als Vondel en Bilderdijk. Eigentijdse literatoren als Frederik van Eeden en Willem Kloos –de Tachtigers– denken daar echter anders over. Zij vegen de vloer aan met predikant-dichters als Ten Kate. Beroemd is het spottende gedicht van Van Eeden, met daarin de regels: „Dankt den Heer met snarenspel/ Voor Ten Kate J.J.L.”

Overigens heeft Van Eeden daarover spijt betuigt, bij de herdenking van Ten Kates honderdste geboortedag in 1919. Toen schreef hij: „Men neeme nu ten Kate’s verzen nog eens ter hand, en men zal zien dat het meer is dan vlotte rijmelarij.”

Evenwichtig oordeelt de Groningse hymnoloog Casper Honders over Ten Kates werk. Volgens hem bevinden zich tussen de vele duizenden regels die de dominee-dichter afscheidde ook sterke teksten: „In zijn werk herkent men vaardigheid en ijver, vaak rhetoriek en soms virtuositeit. Te midden van veel gedichten die ons nauwelijks of niet meer raken, is er opeens een vers of een lied dat sterk is en duurzaam.”

Tot die laatste categorie behoren de liederen die 125 jaar na ’s mans overlijden nog altijd gezongen worden.


Alleen ”De Heer is mijn herder!” bleef over

Afgaande op de officiële kerkelijke liedboeken lijken de liederen van Ten Kate hun langste tijd te hebben gehad.

De eerste hervormde bundel waarin de dichter voorkomt, is de Vervolgbundel op de Evangelische Gezangen uit 1866. Daarin is Ten Kate met dertien liederen rijk vertegenwoordigd. Gezangen die bekend zouden blijven, zijn ”De Heer is mijn Herder!” (198), ”Laat m’ in U blijven, groeijen, bloeijen” (205), ”Wees gegroet, gij eersteling der dagen” (209), ”Een vaste burg is onze God” (264) en ”Hoe zal ik U ontvangen” (270). De eerste drie zijn eigen liederen, bij de laatste twee gaat het om vertalingen van Duitse voorbeelden van Luther en Paul Gerhardt.

In de hervormde zangbundel van 1938 staan zestien gezangen op naam van Ten Kate. Naast de vijf bovengenoemde zouden ”Lof zij den Heer” (136), ”Als God, mijn God, maar voor mij is” (201) en ”Komt, laat ons voortgaan, kind’ren” (217) bekend worden. De eerste en laatste zijn vertalingen van liederen van respectievelijk Joachim Neander en Gerhard Tersteegen.

Bij het Liedboek voor de kerken uit 1973 zet de daling in: nog maar vijf gezangen van Ten Kate komen door de selectie: ”De Heer is mijn Herder!” (14), ”Laat me in U blijven, groeien, bloeien” (78), ”Hoe zal ik U ontvangen” (117), ”Wees gegroet, gij eersteling der dagen” (221) en ”Als God, mijn God, maar voor mij is” (466). Waarbij aangetekend moet worden dat ”Hoe zal ik U ontvangen” aanvankelijk was afgewezen, maar uiteindelijk fors gewijzigd toch is opgenomen.

In het nieuwste Liedboek uit 2013 bleef van de hand van Ten Kate alleen ”De Heer is mijn herder!” (23b) over. Ook ”Hoe zal ik U ontvangen” moest het veld ruimen. Onder die titel (441) staat nu een nieuwe vertaling van het lied van Paul Gerhardt, van de hand van Sytze de Vries.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer