Cultuur & boeken

Doop en avondmaal hoorden in Vroege Kerk nauw bij elkaar

Doop en avondmaal hoorden in de Vroege Kerk bij elkaar. De taal van oude baptisteria en altaren uit die periode onderstrepen deze hechte band, zo toont het boek ”Christus volgen” van dr. Marten van Willigen over dit onderwerp. Zaterdagavond had in Apeldoorn de presentatie van het boek plaats.

Klaas van der Zwaag

18 December 2014 05:37Gewijzigd op 15 November 2020 15:16
Altaar in de kerk van Sint Nicolaas van Myra. Foto uit ”Christus volgen"
Altaar in de kerk van Sint Nicolaas van Myra. Foto uit ”Christus volgen"

De classicus en filoloog en oprichter van de Stichting Bijbeluitleg Vroege Kerk laat aan de hand van oude baptisteria zien hoe de dooppraktijk in de eerste eeuwen functioneerde. Wie in de Vroege Kerk christen wilde worden, moest zich eerst drie jaar voorbereiden op de doop. Hij werd een catechumeen, iemand die het onderwijs in de vroegchristelijke leer ontving. De catechumeen woonde de kerkdiensten bij maar mocht niet aanwezig zijn bij de viering van het avondmaal.

Degene die zich liet dopen gaf zijn eigen naam op en kreeg een nieuwe naam. Een symbolische aanduiding dat de gedoopte definitief bij Christus wilde horen. Na het opgeven van de eigen naam volgde het ritueel van de ”traditio symboli”, het overdragen van de geloofsbelijdenis, die uit het hoofd moest worden geleerd en door de catechumenen in het openbaar moest worden opgezegd. Daarna volgde direct de deelname aan het avondmaal.

Het boek van Van Willigen biedt mooie teksten van dooptoespraken van Augustinus en andere kerkvaders waarin de strijd van een christen, het biddend volharden en het gelovig verwachten aan de orde komen, thema’s die alles te maken hebben met het leven van de gedoopte.

Symboliek

Van Willigen beschrijft verschillende baptisteria en hun rijke symboliek. Interessant is bijvoorbeeld het baptisterium in Djemila (Algerije), onderdeel van uitgebreid vroegchristelijk kerkencomplex. Dit complex beschikt over een aparte doopkerk: rond van vorm, met een binnen- en een buitencirkel. De doopvont is voorzien van een hoog oprijzend baldakijn, getuigend van de doopvont als een graf.

In dit graf daalde de dopeling af en aan de andere zijde stond hij er weer uit op, samen met Christus. Hij onderging de doop naakt. Hij moest zijn klederen afleggen –in een van de daarvoor bestemde nissen– en kreeg een wit kleed omgehangen. Ook het afzweren van de duivel behoorde tot het onderdeel.

Doopvonten zijn rijk aan symboliek, zoals blijkt uit afbeeldingen van vissen (verwijzing naar het bekende ichthusteken), de pauw (symbool voor de onsterfelijkheid en het eeuwige leven in het toekomstige paradijs) en herten (de dorst naar het levende water). Het lam is ook vaak aanwezig, wijzend naar het Lam Gods dat de zonden van de wereld wegneemt.

Offertafel

Opgravingen laten verschillende altaren zien, waar het brood gebroken werd en de wijn geschonken. Het altaar is als een offertafel waarop het offer van het Lam van God bij het avondmaal symbolisch wordt herdacht. Zoals de doop was afgeschermd van de rest van de kerk, zo ook de avondmaalsdienst. Merkwaardig dat beide sacramenten eigenlijk niet direct verbonden werden met de Woordbediening. De nadruk lag op het bijzondere en intieme gebeuren.

Doop en avondmaal hoorden bij elkaar. Van Willigen spreekt van „een naadloze overgang van het ene naar het andere sacrament.” „De oproep tot de doop is in feite tegelijkertijd een oproep tot de maaltijd des Heeren.” Beide ruimtes waren direct met elkaar verbonden.

De doop werd niet zo maar bediend. Er ging immers jarenlang onderwijs aan vooraf. Toch werd ook in de eerste eeuwen de kinderdoop toegepast en klonk regelmatig de waarschuwing van kerkvaders zoals Augustinus en Chrysostomos om de doop niet uit te stellen. Een doop op het sterfbed zou immers, zo dacht men, voldoende zijn om toegang tot de hemel te krijgen.

Evenwel, zo argumenteerden de kerkvaders, de doop is niet voor de dood maar voor het leven, om hier op aarde van Christus te getuigen. Daarom vond Augustinus het beter om de kinderen van de gelovigen in hun vroege jeugd te dopen, zodat ze hun doop later in hun leven niet meer konden uitstellen. Al besefte de dopeling niets van zijn doop, hij kon hier later veel troost aan ontlenen. Augustinus heeft door het bewust centraal stellen van de kinderdoop de bediening van de doop veranderd, aldus Van Willigen. „De volwassendoop wordt tengevolge van deze andere visie langzaam maar zeker vervangen en opgevolgd door de kinderdoop. En dat is inderdaad nieuw.”

Interessant aspect is dat ook toen mensen van de ”derde weg” in de kerk aanwezig waren: ze hadden geen levend geloof, maar behoorden ook niet tot de wereld. Er waren nogal wat aanwezigen in de kerk die hun oude leven wilden voortzetten en „nog niet zo ver” waren om gedoopt te worden. Uitstel van de doop betekende in het leven van Augustinus onbedoeld een vrijbrief om nog verder te zondigen, zo was zijn ervaring. Wie weigert zich te laten dopen, toont daarmee dat hij zich niet voor God wil vernederen, schrijft hij.

Het boek van Van Willigen onderstreept niet alleen de waarde van de nauwe band tussen doop en avondmaal, maar laat ook zien hoe de lange voorbereiding voor de doop op zich niet hoeft te strijden met het verschijnsel kinderdoop. Het gaat uiteindelijk niet om de gedoopte maar om het voorwerp en inhoud van de doop. De rijke symboliek rond de doop in de Vroege Kerk is verloren gegaan in de doorgaans sobere gereformeerde liturgie. Dat neemt niet weg dat de rijke betekenis van de doop niet afhankelijk is van een veelvoud van liturgische gebruiken.


Christus volgen. Doop en avondmaal in de Vroege Kerk, dr. M. A. van Willigen;
uitg. Jongbloed, Heerenveen, 2014; ISBN 978 90 8897 095 5; 340 blz.; € 14,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer