Parijs lijkt protestants verleden te vergeten
In de nacht van 24 augustus 1572 luidden de klokken van de koninklijke parochiekerk Saint-Germain-l’Auxerrois in Parijs. Een oproep tot de nachtelijke gebeden, maar ook het sein voor de afslachting van honderden hugenoten in de Bartholomeusnacht. Het protestantisme in de Franse hoofdstad lijkt die klap nooit te boven te zijn gekomen.
Parijs geeft niet snel de geheimen over zijn protestantse verleden prijs. Wie op zoek gaat naar sporen, bijvoorbeeld aan de hand van de vorige jaar verschenen gids ”Guide du Paris protestant”, vindt teleurstellend weinig terug. Zo stond de wijk rond de Église Saint-Germain-des-Prés, aan de linkeroever van de Seine, in de zestiende eeuw bekend als Klein Genève – zó veel protestanten woonden er. Maar alles wat aan die tijd herinnert, schijnt vergeten.
Calvijn
Johannes Calvijn, veertien jaar oud, ging er naar school. Hij woonde aanvankelijk bij zijn oom Richard, een slotenmaker, vlak bij het Louvre (nu een museum, toen een paleis). Hij kreeg er les aan huis, maar dat beviel Calvijn niet zo. Later zou hij zijn leraar zelfs „een dom mens” noemen.
Calvijn bezocht verschillende scholen in de Franse hoofdstad. Hij vond onderdak in de studentenwijk, aan de Rue Valette. Daar is, op een dichtbegroeide binnenplaats, nog de plek te zien waar Calvijn moet hebben gewoond. ”Tour de Calvin”, vermeldt een bordje. Toren van Calvijn.
Aan het Collège de la Marche kreeg hij Latijn van Mathurin Cordier, een vernieuwend pedagoog. Calvijn ging drie maanden intensief met hem om, en als dank droeg hij in 1550 zijn commentaar op 1 Thessalonicensen op aan zijn leermeester. Want hij had niet alleen veel kennis van het Latijn opgedaan, Cordier was een docent die zijn leerlingen ook in de liefde tot Christus onderwees.
College der luizen
De vader van Calvijn had in zijn hoofd dat zijn zoon priester moest worden, en daarom verhuisde de jonge Johannes naar het Collège Montaigu – een van de 65 scholen in die tijd. Met de opleiding zat het wel goed, maar met de hygiëne in het gebouw (waar de studenten inwoonden) was het bijzonder slecht gesteld, zo blijkt uit talloze schriftelijke bronnen.
De Nederlandse humanist Desiderius Erasmus, die in 1495-1496 aan het Collège Montaigu studeerde, schreef dertig jaar na dato dat hij aan deze tijd een zwak gestel en een overdosis aan luizen had overgehouden. Verder klaagde hij over harde bedden, slapeloze nachten en bedorven eten.
Ook Ignatius van Loyola, de stichter van de jezuïetenorde, studeerde er (een jaar gelijktijdig met Calvijn), evenals de latere reformator Pierre Viret. De schrijver François Rabelais sprak over het „college der luizen.”
Het Collège Montaigu stond op de plaats waar nu de bibliotheek Sainte-Geneviève is, recht tegenover het Panthéon, een gebouw dat de ‘grote’ Fransen uit het verleden in herinnering moet houden. Op de muren van de bibliotheek, onderdeel van de Sorbonne, staan honderden namen van „grootheden van de geest.” Deze universiteit, in de zestiende eeuw een bolwerk van rooms-katholiek verzet tegen de Reformatie, heeft kwistig met namen gestrooid: Erasmus, Luther, Clément Marot, Melanchthon en ook Calvijn. Voor ”Érasme de Rotterdam” hangt er, als enige, ook nog een plaquette aan de muur.
Hervorming
Ook de latere reformator Guillaume Farel studeerde theologie in de Latijnse wijk (Quartier Latin) in Parijs. Daar kwam hij onder invloed van een groep hervormingsgezinde theologen, onder wie Jacques Lefèvre d’Étaples. Deze hoogleraar aan de Parijse universiteit woonde in de abdij bij de Église Saint-Germain-des-Prés (de abdij is inmiddels verdwenen, op een paar pilaren na) en vertaalde onder meer het Nieuwe Testament in het Frans. Hij benadrukte het belang van de bestudering van de Bijbel en de theologie van de Vroege Kerk – thema’s die de reformatoren later ook na aan het hart lagen.
Farel zette echter een stap die zij niet maakten: hij ging over tot de Reformatie. Farel vestigde zich in Genève en haalde Calvijn over om ook te komen. Samen werden ze in 1538 verbannen, waarna Farel naar Neuchâtel ging. Hij liet de eerste reformatorische dogmatiek in het Frans na: ”Sommaire et briefve declaration” (1529).
Licht
Even verderop, aan de Rue Jean de Beauvais in Parijs, bevond zich de drukkerij van Robert Estienne. Hij genoot de steun van koning Frans I en mocht zich „koninklijk drukker” noemen voor de Griekse en Hebreeuwse boeken die hij uitgaf. Estienne publiceerde als eerste een Franse Bijbel, waarbij hij de tekst onderverdeelde in hoofdstukken en verzen. En zo doen we dat nog.
Estienne kreeg al snel moeilijkheden met theologen van de universiteit van Parijs. Die vonden de kanttekeningen in zijn Latijnse Bijbel ongepast en eisten dat Estienne de verkoop van Bijbels zou staken.
Estienne slaagde erin om in het diepste geheim zijn drukkerij naar Genève over te brengen. Daar ging hij ook het werk van Calvijn uitgeven, onder andere in 1557 het commentaar op de Psalmen en in 1559 de laatste editie van de ”Institutie”.
Maar niet alle protestantse boeken verdwenen uit Parijs. Een groot aantal manuscripten en uitgaven –waaronder de eerste druk van de ”Institutie”– is te raadplegen in de bibliotheek van het Franse protestantisme aan de Rue des Saints Pères 54. Boven de deur van de leeszaal staan de woorden ”Post Tenebras Lux”, het motto van de Reformatie: na de duisternis het Licht.
”Guide du Paris protestant. Dix excursions pour découvrir Paris sous une autre lumière”, Carol Larrey (Louey, 2013).