Cultuur & boeken

Bé Nijenhuis peilde de diepten van het existentialisme

Bé Nijenhuis (1914-1972) was „nooit vrij uit de doolhof van gedachten over God.” De christelijke schrijver worstelde zijn leven lang met het vraagstuk van Gods leiding. Juist daarin herkent zijn biograaf Hans Werkman zich.

15 November 2014 11:14Gewijzigd op 15 November 2020 14:23
Nijenhuisbiograaf Hans Werkman: „Omdat het in Nijenhuis’ eigen leven botste en schuurde kwamen er verhalen vanuit de diepte omhoog.” Foto RD, Hans Werkman
Nijenhuisbiograaf Hans Werkman: „Omdat het in Nijenhuis’ eigen leven botste en schuurde kwamen er verhalen vanuit de diepte omhoog.” Foto RD, Hans Werkman

Werkman was vijftien jaar oud toen Nijenhuis’ tweede roman verscheen, ”Laatste wagon” (1954). Het boek kwam uit in de VCL-serie van uit­geverij Kok, een reeks waarin vooral streeksromans voor een eenvoudig, christelijk lezerspubliek werden gepubliceerd. Uitgever Wim Steunenberg vond ”Laatste wagon” een verrassend boek en dacht er goed aan te doen om het in de serie op te nemen. De argeloze lezers kregen een literaire roman voorgeschoteld waar de geur van Jean-Paul Sartre en W. F. Hermans aan hing. „Nijenhuis mengt door deze roman de verscheurende vraag of God de wereld eigenlijk wel leidt”, zou Werkman later (in 1995) schrijven in de biografische schets ”Spitten en niet moe worden” over Nijenhuis.

Hoofdfiguur in ”Laatste wagon” is Tampy Burgerheem, een angstig, eenzaam, opgejaagd en schuldig meisje, dat steeds meer de greep op de werkelijkheid kwijtraakt en ten slotte geen andere uitweg meer ziet dan van een brug af te springen. „Nijenhuis poneert hier het probleem van de onoverzichtelijkheid van het leven, de onmogelijkheid om in de dingen bij voorbaat Gods hand of een satanische vinger te zien. Sterker: het gaat om de vraag of God bestaat of niet, of het lijden van Christus effect heeft of niet”, schrijft Werkman.

Onbegrepen

De lezers van de brave VCL-serie werden ruw wakker geschud. Als ze het boek tenminste lazen. „En ’t ergst vind ik dat dit boek opgenomen is in de VCL-reeks”, schreef een recensent van het blad De Christen. „Velen zullen het onbegrepen wegleggen.” Dat laatste merkte ook de jonge Hans Werkman. „Ik kreeg ”Laatste wagon” van mijn schoonzus”, vertelt hij in zijn sfeervolle werkkamer in Amersfoort. „Zij had een abonnement op de VCL-serie, maar met dat boek kon ze niet zo veel. Ik was als middelbareschooljongen juist geïnteresseerd geraakt in literatuur, had het wel een beetje gehad met de zondagsschoolboekjes. Een christen die ook nog goed kon schrijven, dat trok mijn aandacht. Ik begreep lang niet alles van ”Laatste wagon”, maar de sprekende beelden en de onverwachte wendingen boeiden me direct.” Doordat de roman in de VCL-serie verscheen, kreeg ”Laatste wagon” overigens een enorme oplage; in totaal rolden zo’n 80.000 exemplaren van de pers.

Nu, ter gelegenheid van Nijenhuis’ honderdste geboortedag, brengt uitgeverij Kok ”Laatste wagon” opnieuw uit. En daarmee is de cirkel rond, want Hans Werkman zorgde voor een –lichte– hertaling van deze vierde druk. „Het taalkleed van ”Laatste wagon” is wat verouderd”, geeft Werkman aan. „Wat een ”club” –in de betekenis van fauteuil– is, weet tegen­woordig bijna niemand meer. Maar de roman zelf heeft niet aan kracht ingeboet. Daarom heb ik het boek hertaald, niet geactualiseerd. De gulden is geen euro geworden, want de roman speelt nu eenmaal in 1954.”

Wat trekt u zo aan in Nijenhuis?

„Nijenhuis had het niet zo op mensen die gemakkelijk en oppervlakkig geloofden. Hij is altijd christen gebleven, maar viel vaak ten prooi aan hevige twijfels. De romanfiguur Tampy Burgerheem uit ”Laatste wagon” zou zomaar door Anna Blaman of W. F. Hermans gebruikt kunnen zijn: een angstig, eenzaam, ontredderd wezen. Ik denk dat Nijenhuis zelf ook zo in elkaar zat. Je zou kunnen zeggen dat hij wankelde op de rand van het existentialisme. Deze literaire en filosofische stroming kwam in de jaren vijftig van de vorige eeuw sterk op. Voor schrijvers als Jean-Paul Sartre en Albert Camus was het bestaan van de mens absurd en zinloos; hij was volledig op zichzelf aangewezen, verantwoordelijk voor eigen daden en lot. Nijenhuis worstelde met het godsbestuur, de theodicee. Het lijden van mensen en dieren kon hij maar moeilijk rijmen met het bestaan van een goede en almachtige God. Dit verwarde hem. Daarin herken ik iets van mezelf. Het zit ook in mijn aard om dieper over de dingen van het leven na te denken. Soms ben ik weleens jaloers op mensen die eenvoudig kunnen geloven. Maar mensen die lijden aan het leven boeien me zeer.”

Nijenhuis is niet over de rand van het existentialisme getuimeld?

„Ik denk niet dat hij ongelovig is geworden, maar hij moet wel langs de afgrond van het agnosticisme zijn gegaan. Naar de kerk ging hij op een gegeven moment niet meer, daar kreeg hij nauwelijks nog antwoorden. Hij was een gekwelde ziel, ironisch, maar niet cynisch. Hij had ook steeds meer moeite om de grote vragen van lijden en leven op papier te zetten, zoals hij dat in ”Laatste wagon” en ”De tornado” had gedaan. In zijn laatste twee romans –”Tok tok tok, al weer geen ei” en ”Inspecteur Raynoldi en zijn arrestante”– komen ze nauwelijks meer aan de orde. Hij kon ze niet meer aan, zelfs niet vragenderwijs. De nooit verschenen roman ”Dieven in de sneeuw” ging over godsverduistering, maar dat thema verscheurde Nijenhuis psychisch zo dat hij het manuscript terzijde legde. Toch is in ”Inspecteur Raynoldi”, dat hij kort voor zijn overlijden voltooide, weer iets van de ‘oude’ Nijenhuis terug te vinden; bijvoorbeeld als de inspecteur aan hoofdpersoon Wapenveld aanraadt: „Ga slapen in de palm van Gods hand.” Zo kenden de weinige intimi Nijenhuis. Hij was nooit vrij uit de doolhof van gedachten over God, en toch was zijn blik gericht op de lichtstreep van een open poortje in de verte.”

Wat heeft Nijenhuis betekend voor de christelijke literaire wereld?

„Nijenhuis heeft het existentialisme een decor gegeven zoals men dat in de christelijke literatuur voordien niet had gezien. In De Rotterdammer stelde Nijenhuis in 1957 het ondermaatse karakter van de christelijke literatuur van zijn tijd onder kritiek. Hij schreef onder meer: „Nogmaals de gunstige uit­zonderingen in acht nemend, blijft slechts de conclusie dat het protestants-christelijke boek in zijn algemeenheid geen geluid voortbracht, terwijl ondertussen Sartre als bezeten werkte aan zijn doden­symphonie van het existentialisme.” Omdat het in Nijenhuis’ eigen leven botste en schuurde, kwamen er verhalen vanuit de diepte omhoog, verhalen over de grote thema’s van het leven: het lijden, het kwaad, de godsvraag. Niet voor niets zei uitgever Wim Steunenberg dat Tampy Burgerheem „in al haar verscheurdheden” Bé Nijenhuis zelf was. Bij christelijke auteurs is het probleem vaak dat ze vooropgezet een levensbeschouwelijke boodschap willen brengen. Op die manier gaat het echter niet. Er moet een innerlijke noodzakelijkheid zijn voor het schrijven. Een romanschrijver moet mensen niet terecht willen brengen, maar de werkelijkheid doorgronden en die beschrijven. Als een schrijver christelijk is, dan komt dat er vanzelf wel uit. Willem-Jan Otten kan het immers ook niet nalaten om de godsvraag aan de orde te stellen. Nijenhuis heeft dat als geen ander begrepen.”

Met welke auteurs voelde Nijenhuis zich verwant?

„”De Tornado” is geschreven op het stramien van romans van de Engelse schrijver Graham Greene. Nijenhuis bewonderde hem; het sprak hem aan dat Greene durfde schrijven over mensen die worstelden met het godsbestuur. Maar hij ergerde zich ook aan hem. In een interview met P. J. Risseeuw zei hij: „Zijn gehele oeuvre overziende heb ik langzamerhand in de gaten gekregen dat de heer Greene met wikkelingen tobt ten aanzien van de synthese tussen Gods plan en de aardse warboel. En omdat ik hem daarin veel beter begrijp dan goed is voor mijn ziele en zaligheid, irriteert hij me soms heel erg.” Nijenhuis kon er kennelijk niet zo goed tegen dat Greene hem een spiegel voorhield.”

De Tweede Wereldoorlog is nooit ver weg in Nijenhuis’ romans. Heeft die hem gestempeld?

„De oorlog is inderdaad vaak op de achtergrond in zijn boeken aanwezig. Dat geldt zeker voor ”Dossier 333”, maar ook in ”De tornado” en ”Laatste wagon” zijn de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog voelbaar. De oorlog heeft een grote impact gehad op het leven van Nijenhuis, maar hij heeft nooit zijn eigen oorlogservaringen in zijn romans verwerkt. Kennelijk kon hij dat psychisch niet aan. In de oorlog werd hij koerier voor het verzet. Als verzekeringsagent was hij in de gelegenheid om illegale kranten en andere belastende papieren rond te brengen. Hij hielp ook Joden. Eind 1943 werd hij bij een straatcontrole gesnapt en naar Kamp Amersfoort gebracht. Daar heeft hij heel nare dingen meegemaakt. De aktetas die hij gebruikte, heeft nog lange tijd in zijn ouderlijk huis onder de kapstok gestaan. Later kreeg die een plekje in Kamp Amersfoort. Je kunt wel zeggen dat de Tweede Wereldoorlog indirect een belangrijk thema in Nijenhuis’ werk is, omdat hij zich keerde tegen het existentialisme dat in deze oorlog een voedings­bodem vond.”

Hoe positioneert u Nijenhuis in het literaire landschap?

„Er waren in Nijenhuis’ tijd meer mensen die mooie dingen schreven. Jan Overduin bijvoorbeeld, Jacoba Vreugdenhil, K. J. Popma, P. J. Risseeuw. Toch denk ik dat Nijenhuis boven hen uitstak. En na hem is ook geen schrijver van zijn kaliber meer opgestaan. Met zijn sprankelende geest deed Nijenhuis een bijna internationale greep. Het is jammer dat hij ondanks zijn kwaliteiten altijd tot het kleine christelijke wereldje is blijven behoren en geen bredere erkenning heeft gekregen.”


Bé Nijenhuis

Berend (Bé) Nijenhuis werd op 16 no­vember 1914 geboren in een gereformeerd gezin in Heerenveen. Zijn ouders hadden een kruidenierszaak. Voor school was Bé te ongedurig; hij maakte de ulo en de handelsschool niet af en verdiende de kost als vertegenwoordiger. In 1936 verhuisde het gezin Nijenhuis naar Arnhem. Bé werd er verzekeringsagent. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verspreidde hij illegale kranten en andere papieren. Ook hielp hij Joden. In 1943 werd hij bij een controle opgepakt en in Kamp Amersfoort opgesloten. Na de oorlog verkocht hij opnieuw (met tegenzin) polissen. Daarna had hij een aantal kortdurende betrekkingen als journalist, administrateur en als medewerker van de Politieke Opsporingsdienst, de na­oorlogse zuiveringsinstantie. Uiteindelijk besloot hij als schrijver door het leven te gaan. Daarbij putte hij royaal uit wat hij in al die baantjes zoal had meegemaakt. In 1952 kwam zijn eerste roman bij uitgeverij Kok uit: ”Dossier 333”. Uit­eindelijk zijn zeven romans van Nijenhuis gepubliceerd, waaronder ”De tornado” en ”Laatste wagon”; een drietal manuscripten bleef onuit­gegeven. Nijenhuis schreef ook verhalen en gedichten. Grote thema’s in zijn werk zijn het lijden, het kwaad en het raadsel van het godsbestuur. Hij kruidde de verhalen met humor en sprankelende dialogen.

Nijenhuis overleed op de nieuwjaarsmorgen van 1972.


Boekgegevens

Laatste wagon, B. Nijenhuis; vierde druk, hertaling Hans Werkman; uitg. Kok, Utrecht, 2014; ISBN 978 90 435 2336 3; 319 blz.; € 17,99.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer