Canon Oude Testament al vroeg vastgesteld
Is de omvang van het Oude Testament wel betrouwbaar als canon vastgesteld?
Bijbelcritici zeggen dat de omvang, de canon dus, van de Hebreeuwse Bijbel (het Oude Testament) in de tijd van de Heere Jezus nog niet vastlag. Dat was pas aan het einde van de eerste eeuw het geval, beweren ze. Als dat waar is, valt een deel van de basis onder het Nieuwe Testament weg. Maar gelukkig klopt hun bewering niet. Dat blijkt uit diverse gegevens.
Lofzangen
Wanneer allereerst Maria, Zacharias en Simeon rond de geboorte van de Zaligmaker hun liederen zingen (Lukas 1-2), voegen zij daarin gedachten uit de Hebreeuwse Bijbel bij elkaar. De Schriften bevatten profetische woorden en deze drie mensen weten dat die profetieën op het punt staan vervuld te worden in de Heere Jezus. Wie de lofzangen bestudeert, ziet dat ze alleen het Oude Testament gebruiken, geen andere boeken. Blijkbaar zijn dat op dat moment de Schriften die beschikbaar voor hen zijn.
Dit blijkt ook even verderop bij Lukas, wanneer de Heere Jezus in de synagoge van Nazareth de rol van de profeet Jesaja neemt en eruit voorleest (4:17). Aan het einde van het Evangelie verwijst Hij naar de Schriften als „Mozes en al de profeten” (24:27; zie ook 16:29) en daarna als „de Wet van Mozes, de Profeten en de Psalmen” (24:44). Deze verwijzingen naar gezaghebbende teksten laten zien dat er voor onze Heere een vaste verzameling teksten bestond.
Dezelfde situatie zien we reeds een kleine 200 jaar eerder, namelijk in het voorwoord van het apocriefe wijsheidsgeschrift van Jezus de zoon van Sirach. Ook daarin wordt gesproken over de wet, de profeten en de geschriften als de gezaghebbende geschriften van het Joodse volk. Nog altijd is dit ook de Joodse indeling van wat wij het Oude Testament noemen: eerst de vijf boeken van Mozes, dan de profetische boeken en tot slot de overige geschriften (met daarin de Psalmen voorop). Het voorwoord van het boek Sirach wijst erop dat de verzameling Joodse geschriften in die tijd, de tweede eeuw voor Christus, afgesloten was.
Verder vinden we tussen de Dode Zeerollen commentaren op boeken zoals Habakuk, wat er ook op wijst dat zulke boeken de status van Heilige Schrift hadden. Het is dus duidelijk dat de critici ongelijk hebben. Er was reeds een vaste verzameling Schriften ten tijde van Jezus. De schrijvers van het Nieuwe Testament, zoals Paulus en Mattheüs, citeren eveneens vaak de Hebreeuwse Bijbel; het is voor hen duidelijk een gezaghebbende en beschikbare collectie teksten. Op één uitzondering na (Judas vers 14) gaat het bij deze citaten en toespelingen alleen om boeken die nu het Oude Testament vormen.
Zwartkijker
We kunnen in die tijd overigens nog niet letterlijk spreken van één boek. De vaardigheid om gebonden boeken te maken werd pas in de eerste eeuw na Christus ontwikkeld. Voor die tijd, ook ten tijde van de Heere Jezus, waren er alleen boekrollen. Op een rol past niet al te veel tekst: een boek zoals Jesaja vult een hele rol. Wie alle geschriften van het Oude Testament bij elkaar had, had dus een hele verzameling rollen in handen. Dit verklaart waardoor de volgorde van de boeken van het Oude Testament (en trouwens ook van het Nieuwe) niet altijd en overal dezelfde is. Het Joodse volk accepteerde de boeken die God had geïnspireerd als normatief, maar daarmee lag hun volgorde in de verzameling niet vast.
Het meest gehoorde argument tegen een gesloten canon is dat aan het einde van de eerste eeuw rabbijnen discussies voerden over de status van de boeken Esther, Prediker en Hooglied. Er werd inderdaad gesproken over deze boeken, maar dat betekent niet dat ze niet tot de canon behoorden. Maarten Luther begon een discussie over de status van Jakobus, omdat hij niets kon met dat boek, terwijl hij wist dat het canoniek was. Waarom dan die verhitte gesprekken over Esther en Hooglied? Omdat de Heere God in die boeken niet wordt genoemd. En die Prediker, was dat niet een zwartkijker en een ongelovige? Gespreksstof genoeg voor de rabbijnen en voor ons, maar uiteindelijk werden beide boeken wel gehandhaafd.
Selectie
In de Hebreeuwse Bijbel zoals die door de Joden is samengesteld, staan alle Hebreeuwse boeken die we hebben uit de periode tot ongeveer 200 voor Christus. Er moeten nog wel andere boeken zijn geweest, maar die zijn niet gecanoniseerd en daardoor ook niet bewaard; ze worden genoemd op plaatsen als Jozua 10:13; 1 Koningen 11:41 en 1 Koningen 14:19, 29. Dit betekent dat er door Israël een selectie gemaakt is: de geïnspireerde boeken werden als gezaghebbend bewaard, andere boeken niet.
In de periode voor de geboorte van de Heere Jezus werden er ook nog boeken geschreven. Sommige ervan zijn teruggevonden tussen de Dode Zeerollen, andere hebben we altijd gehad: dat zijn de zogenoemde apocriefe boeken, waaronder het reeds genoemde wijsheidsgeschrift van Jezus de zoon van Sirach, Tobit, Judith en twee boeken over de Makkabeeën. Hoewel bepaalde groepen Joden deze boeken wel aanvaardden, en de kerk er tot de Reformatie niet goed raad mee wist, werden ze door het Joodse volk niet als gezaghebbend of geïnspireerd gezien en dus buiten de canon gehouden.
De belangrijkste vraag is natuurlijk wie ons garandeert dat we de goede boeken in ons Oude Testament hebben. Hierop zijn antwoorden op diverse niveaus mogelijk. Allereerst kunnen we zelf de apocriefe boeken lezen; de Statenvertalers hadden daar geen bezwaar tegen en ook het Nederlands Bijbelgenootschap heeft vertalingen voor ons gemaakt. Wie ze leest, merkt beslist dat ze niet de goddelijke kwaliteit hebben van de echte boeken. Op een dieper niveau mogen we zeggen dat de Heere God de Joden heeft geleid om de juiste boeken te aanvaarden en de rest af te wijzen. Evenzo heeft de Heilige Geest de Kerk geleid om deze boeken en geen andere te accepteren als Zijn goede gave. In deze boeken hoort de Kerk de stem van God, en in geen andere. Dit is natuurlijk geen logisch sluitend bewijs, maar het is wel een geloofservaring.
Bij de canon van het Nieuwe Testament ging het evenzo: er waren veel boeken beschikbaar, maar wij geloven dat God Zijn hand had in de selectie. Over de details daarvan een volgende keer.
Dr. Pieter J. Lalleman, docent Nieuwe Testament aan Spurgeon’s College in Londen Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl
Literatuur
Jacob van Bruggen, Wie maakte de bijbel? Over afsluiting en gezag van het Oude en Nieuwe Testament (Kampen: Kok, 1986);
F. F. Bruce, The Canon of Scripture (Downers Grove: IVP, 1988).