Muziek

Harmen Trimp: Koraalkunst Jan Zwart is gestrand

AMSTERDAM – De ontwikkeling van de koraalkunst die Jan Zwart voor ogen stond, is na hem gestrand. Feike Asma en Zwarts zonen zijn niet verder gekomen dan imitatie.

19 April 2013 15:33Gewijzigd op 15 November 2020 03:09
Harmen Trimp. Foto Ruben Andringa
Harmen Trimp. Foto Ruben Andringa

Dat stelt Harmen Trimp (29) uit Groningen. Hij is zaterdag 20 april een van de sprekers op een colloquium over Jan Zwart (1877-1937) in het Amsterdamse Orgelpark. Trimp studeerde geschiedenis aan de VU en doet momenteel zijn master orgel aan het Haagse conservatorium bij Jos van der Kooy. Begin dit jaar startte hij aan de VU onder leiding van prof. dr. Hans Fidom een promotieonderzoek naar ”de klassieke muziek van de gereformeerde gezindte”, waarin hij vooral inzoomt op Jan Zwart en zijn ”gereformeerde orgelcultuur”.

De gereformeerd vrijgemaakte Trimp groeide zelf niet op met de muziek van Zwart, maar raakte tijdens zijn studie „gefascineerd” door diens persoon. „Het is een man die steeds weer opduikt, voor wie veel mensen bewondering hebben en wiens muziek nog steeds wordt gespeeld. Het is opvallend dat er nog nooit wetenschappelijk onderzoek naar hem is gedaan.”

In 2002 overleed Dirk Jansz. Zwart, de laatste zoon van Jan Zwart die als musicus actief was. Dat moment vormt voor Trimp het eindpunt van zijn onderzoeksperiode. „Het is belangrijk dat je als historicus enige afstand bewaart tot je onderzoeksperiode en dat het tijdvak behapbaar is. Bovendien is in de periode na 2002 het proces nog in volle gang.”

Idealen

De gereformeerde orgelcultuur die Zwart voor ogen stond is met het overlijden van zijn laatste zonen opgehouden te bestaan, stelt Trimp. „Je ziet dat een paar belangrijke kenmerken van Jan Zwarts visie bij degenen die nu in die lijn verder willen gaan niet meer van toepassing zijn.” Hij noemt drie zaken die Zwart in 1931 verwoordt als zijn idealen. „Hij wil een eigen koraalkunst ontwikkelen. Daarbij vormt, ten tweede, de unieke Nederlandse orgelcultuur met bijvoorbeeld haar Hollandse stadsorgels het uitgangspunt. Ten slotte legt hij een duidelijke relatie met religie: het gaat hem om psalmen en gezangen, het geestelijk lied.”

Wat betreft de ontwikkeling van de koraalkunst: die is volgens Trimp gestrand. „Zwart wilde van A naar B, een ontwikkeling. Leerling Cor Kee zei bijvoorbeeld dat zijn leraar ook geïnteresseerd was in nieuwe wegen en vernieuwende muziek. Als Zwart in 1937 overlijdt, gaat Feike Asma in zijn spoor, maar ontwikkelt de koraalkunst niet verder. Hij imiteert Zwarts stijl; hooguit wordt zijn harmoniegebruik nog wat meer overdreven. Voor Willem Hendrik Zwart geldt hetzelfde. De Zwarttraditie wordt geconserveerd, maar er wordt in feite bijna niets aan toegevoegd, ze groeit niet verder. Dat noem ik imiteren, wat ik overigens niet negatief bedoel.”

Ook wat betreft Zwarts focus op de Nederlandse orgelcultuur is er een verschuiving opgetreden, zegt Trimp. „Hoewel Jan Zwart ook wel werken van Widor speelde –op dat moment moderne muziek!– is het vooral Asma die zich nadrukkelijk richt op de Frans-symfonische orgeltraditie. Sweelinck en Van Noordt maken plaats voor Widor en Guilmant.” Ook de Hollandse stadsorgels komen in een ander licht te staan. „Zwart legde de nadruk op de historie van de instrumenten. In de tijd van Asma worden die orgels echter een symbool in de strijd tegen de neobarokke orgelbouwcultuur.” Wat wél blijft gedurende de 20e eeuw, is de verwijzing naar religie, aldus Trimp.

Romantisch

De onderzoeker is „erg ongelukkig” met de aanduiding ”romantisch” voor de Zwarttraditie. „Het is zo moeilijk te zeggen wat daarmee bedoeld wordt. Bovendien is het een vechtbegrip geworden, een scheldwoord.”

Hoe hij de muziek van Zwart dan wel typeert? „Zwart zag in zijn tijd om zich heen een wildgroei aan koraalvoorspelen van dubieus allooi. Daar wilde hij met zijn gereformeerde orgelkunst iets tegenover zetten. Vandaar de fantasie ”Een vaste burg” in 1917 en een paar jaar later Psalm 103. Muziek van goede kwaliteit, vaak met een goede vorm en prima structuur, waarin heel verschillende elementen voorkomen. Soms doet het denken aan een bewerking uit Bachs Orgelbüchlein, een andere keer, zoals bij Psalm 146, zitten er duidelijke verwijzingen naar een wals van Chopin in. Daarbij staat in het middelpunt altijd het koraal, dat volgens de uitgangspunten van het begin van de 20e eeuw wordt geharmoniseerd: verdubbeld, verbreed, heel homofoon.”

Is er volgens Trimp een overeenkomst tussen een bevindelijke geloofsbeleving en een voorliefde voor muziek uit de Zwart/Asmatraditie? „Die vraag wil ik meenemen in mijn onderzoek. Opvallend is dat juist iemand als de rationele prof. K. Schilder een groot fan was van Zwart en hem de ”profeet op de orgelbank” noemde. Wel zie je dat de Zwarttraditie vaak tegenover de linkse kant van de kerk kwam te staan, waar de liturgische vernieuwing, de neobarokke orgelkunst en het Liedboek opgeld deden. Ik denk dat Zwarts muziek veel mensen in de bevindelijk gereformeerde hoek heeft aangesproken omdat ze zo’n duidelijke verwijzing naar het geestelijk lied heeft. Bovendien vormden de orgelconcerten van Zwart en Asma een verantwoord cultureel uitje op bijvoorbeeld tweede pinksterdag. In het Paleis voor Volksvlijt in Amsterdam kwamen de gereformeerden in de jaren 20 van de vorige eeuw niet, ook al stond daar een orgel van Cavaillé-Coll. Maar de orgelconcerten in kerkelijke context lagen net binnen de grens.”

Meer informatie: www.orgelpark.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer