„We houden van die zwarte mensen”
„En hy nooi ons altyd uit by die afskeids-eten.” Met dit zinnetje besloot de zwarte Zuid-Afrikaanse predikant J. Banda een epistel over hem, eerder dit jaar. „En hij nodigde ons altijd uit voor het afscheidsmaal.” Dr. G. Bos (67), hervormd emeritus predikant in Serooskerke, kan er nog altijd ontroerd door raken.
„Zo’n zinnetje”, zegt hij, „daarin ligt zoveel opgesloten. Zoveel emotie, zoveel verdriet. Voor velen in Zuid-Afrika is het nog steeds ongehóórd dat een witman een zwarte uitnodigt voor het eten. Zeker, massa’s blanken gaan tegenwoordig heel goed met de zwarte bevolking om. Maar aan mengen is men nog lang niet toe.”
Een groot aantal blanken behandelt de zwarte medemens ook beslist níét goed. „En dan zeg ik er meteen bij dat de grootste racisten niet de Afrikaners van oorsprong zijn, maar de nieuwkomers - die veertig jaar geleden naar Zuid-Afrika kwamen om rijk te worden.”
Schrijnend voorbeeld is voor hem het gesprek dat hij voerde op een boerenmarkt. „Die boer begon een partij te schelden! „Een hond kun je nog africhten”, zei hij, „maar kaffers niet.” Later heb ik aan prof. Schalk Botha, een collega-professor, een blanke Afrikaner, gevraagd: Is dit, wat deze boer zei, nu uiteindelijk toch niet jullie diepste gedachte? „Nee”, zei Botha toen, „ik kom uit een arm boerengezin, en echt: zo ben ik niet opgevoed. Het zijn de mensen die hier later zijn komen wonen -Duitsers, Nederlanders- die zo met de zwarten omgaan.””
Op 28 april dit jaar herdacht ds. Bos zijn veertigjarig ambtsjubileum. Zeven Nederlandse gemeenten diende hij: Genderen en Doeveren, Hoornaar, Ter Heijde, Zeist, Urk, Heerde en Hollandscheveld. Sinds zijn emeritering, in 1998, gaat hij nog zo’n 75 maal per jaar voor in het Zeeuwse Serooskerke. Zijn hart ligt echter -ook- bij de ’zwarte’ Hervormde Kerk in Suidelik Afrika, de HKSA. Voor die kerk wil hij zich inzetten, samen met zijn vrouw.
Het begon met een groepsreis naar Zuid-Afrika, georganiseerd vanuit de hervormde gemeente van Heerde, in 1996. „We kwamen toen in een zwarte gemeente in Kaapstad. Dat was zo triest: de kerk was totaal afgebrand. Werk van het ANC. We hadden wat geld bij ons, dat hebben we toen gegeven. De mensen stonden gewoon te huilen. Alles huilde. In Heerde is vervolgens een grote actie gestart. Een paar jaar later kon een nieuwe kerk worden geopend.”
Sindsdien togen ds. Bos en zijn echtgenote om het jaar een keer naar het zuiden - maar dan ook meteen wekenlang. Samen of met een groep. De emeritus predikant laat wat foto’s zien, toont ook het verslag van zijn jongste „zendingsreis.” Her en der in Zuid-Afrika werden projecten opgezet. In Osisweni wordt een kerk gebouwd voor de sterk groeiende gemeente. In Bloemfontein functioneren inmiddels een crèche en een kleuterschool. „Maar zeker tien van de vijftig kinderen hebben aids en zullen spoedig sterven”, aldus het verslag. En zo gaat het verder - over Kaapstad, Kanana, Klerksdorp, Hammanskraal.
In 2000 kwamen twee HKSA-predikanten, ds. Banda en ds. Manala (respectievelijk preses en scriba van het kerkverband), op uitnodiging van ds. Bos naar Nederland. Ze hadden er een ontmoeting met dr. B. Plaisier, secretaris-generaal van de SoW-kerken. Doel was om, na vele jaren, te komen tot een vorm van ambtelijk contact. Veel heeft het gesprek niet opgeleverd, moet ds. Bos achteraf vaststellen. „Het probleem is het gebrek aan kader in de HKSA. Ze zijn altijd afhankelijk van de blanken geweest. Je kunt deze mensen wel veel geld geven, maar daarmee ben je er niet. De HKSA zal trouwens zelf met goede plannen moeten komen. Ik ben bang dat het er voorlopig nog niet inzit.”
In de loop van de jaren brachten hij en zijn vrouw naar eigen zeggen zo’n 100.000 gulden bij elkaar. „We houden van de zwarte mensen”, zegt hij. „Langzamerhand hebben zij ook wat vertrouwen in ons gekregen. En het mooiste bewijs daarvan vind ik toch wel de brief van ds. Banda over mij, in verband met het verzoek om een koninklijke onderscheiding, dit voorjaar. Dat laatste zinnetje hè: „En hy nooi ons altyd uit by die afskeids-eten.” Want dat is daar niet normaal.”
Eenzelfde verbondenheid als met de zwarte Afrikanen voelt hij met de Urkers, zegt de emeritus predikant. „Toen ik destijds in Zeist aankondigde dat ik naar Urk zou vertrekken, zeiden ze: „Dat ú naar Urk gaat, vinden we prima, maar dat u dat uw vrouw en kinderen aandoet!” Volstrekt ten onrechte. We hebben er een heel goede tijd gehad, zeven jaar lang. Een dienst in Urk is als een warm bad, net zoals je dat in Zuid-Afrika ervaart. In Urk kan ook wat elders niet kan. Ik, predikant van de lichtste kerk op Urk, werd er consulent van deelgemeente De Bron. Ik weet nog goed hoe ik op de eerste vergadering in De Bron die ik leidde, vroeg: „Accepteren jullie me?” „Helemaal, dominee!” „Maar dan hadden jullie er helemaal niet hoeven te zijn.” „Misschien heeft u wel gelijk”, zeiden ze.”
De hervormde kerk van Urk was maar een kleine gemeente „te midden van al het afgescheiden geweld”, aldus ds. Bos. „Onze gemeente was ook wel eens een vergaarbak voor alles wat in andere kerken niet meer terecht kon. Men schoof gewoon op en zei: „Fijn dat je er weer bent.” Ja, dan was je trots dat je hervormd was.”
Hoe zou hij zichzelf en zijn prediking willen typeren? Ds. Bos: „In Zeist kreeg ik een anonieme brief, waarin me werd gevraagd wat ik nu eigenlijk was. Bent u Bond, confessioneel, wat bent u nu eigenlijk? Ik heb toen vanaf de kansel gezegd: „Ik ben lid van de Gereformeerde Bond, zit in een confessionele wijk en voel me het meest thuis bij de ethischen. Zo is het ook. Die oude ethische vroomheid: openstaan naar de wereld en uitkijken voor partijzucht, daar voel ik me bij thuis.”
Niet verwonderlijk is het dan ook dat Bos, voorjaar 1981, promoveerde op Gunning, een belangrijk vertegenwoordiger van de ethische richting uit de negentiende eeuw. In 1986 volgde zijn benoeming als hoogleraar „op afroep” aan de universiteit van Leuven. Hij geeft er nog altijd colleges: kerkgeschiedenis en moderne theologie. Onlangs leverde hij de eerste promovendus af, Gottlieb J. Blokland.
„Ik heb altijd heel hard gewerkt”, zegt dr. Bos. „En ik doe dat nog. Veel lezen, veel studeren. Maar ik heb geprobeerd daarin de raad Gods te dienen, en niet mijn eigen wil te volgen. Zoals Gunning het ook zegt: Geloven, dat is jezelf durven plaatsen in de raad van God. Dat maakt je werk ook licht. Ik kán mensen niet bekeren of troosten. Ik kan de gemeente niet in stand houden. Dat is Gods werk. Als Hij wil dat het doorgaat, gaat het door. Zo niet, dan stort het in.”