Kerk & religie

Abraham Kuyper geboeid door Pietje Baltus

Begin jaren zestig hield prof. Jacob Kamphuis (1921-2011) voor de Vereniging van Gereformeerde Studenten in Delft een causerie over ”De algemene genade bij Kuyper”. Deze causerie is op band opgenomen en in 1964 als artikel opgenomen in het blad Jeugd en Politiek. De bijdrage van prof. Kamphuis is opnieuw gepubliceerd als cahier 93 van de Stichting Woord & Wereld –een stichting tot versterking van het gereformeerde leven–, aangevuld met een artikel van Fred van Lieburg over het leven van Pietje Baltus. Op deze pagina’s een deel van Kamphuis’ causerie.

prof. Jacob Kamphuis
19 February 2013 19:01Gewijzigd op 15 November 2020 02:03
Pietje Baltus. Foto RD
Pietje Baltus. Foto RD

Wie de algemene genade wil verstaan, die moet naar Pietje Baltus gaan. Pietje Baltus, molenaarsdochter in Beesd, de eerste predikantsplaats van Abraham Kuyper. Mijn verhaal moet gaan over het theologisch denken van Abraham Kuyper. En dan vooral: zijn leer van de algemene genade, door hemzelf de ”gemene gratie” genoemd. Dan is het een omweg wanneer ik eerst van Pietje Baltus vertel. Naar ik hoop een niet onplezierige omweg. Maar wel, zoals ik hoop duidelijk te maken, een noodzakelijke omweg om tot een goed verstaan van de algemene genade te komen zoals die theorie functioneert in de theologie, de wereldbeschouwing van Abraham Kuyper. Want als we van de algemene genade spreken, dan wil ik de stelling wagen dat het in de algemene genade niet om de algemene genade gaat, maar dat het in de algemene genade om de persóónlijke (door Kuyper ”particuliere” genoemd) genade gaat. Wie de algemene genade bij Kuyper wil verstaan, die moet naar zijn persoonlijke genade gaan, en wie zijn persoonlijke genade wil verstaan, ja, die moet echt naar Pietje Baltus gaan.

Vrijzinnig

Kuyper, domineeszoon uit Maassluis, heeft op de universiteit in Leiden zijn Heiland verloren. Abraham was een begaafde student, hij studeerde theologie, en heeft geapplaudisseerd toen prof. Rauwenhoff de opstanding van Christus loochende in de collegezaal. Hij heeft er later met verdriet en schaamte aan teruggedacht. Hij kwam uit een min of meer orthodox gezin, het gezin van de oude ds. Kuyper dus, supranaturalistisch, waar hij niet de liefde voor de kerk leerde, met hoeveel piëteit hij ook altijd aan zijn vader teruggedacht heeft. En op de universiteit heeft hij dus zijn Heiland verloren…

Ik schets u zijn academietijd niet met alle ups en downs. Want Kuyper leefde fel en had dus hoge ups en lage downs. Aan het einde van zijn studententijd komt er al een aanraking, zij het formeel, met de theologie van Calvijn en van A Lasco, de reformator die vooral in de Nederlanden invloed heeft uitgeoefend. Over A Lasco leverde Kuyper een scriptie, die hem ook als dissertatie heeft gediend, toegespitst op het kerkbegrip bij Calvijn en A Lasco. Maar meer dan een formele ontmoeting was dat niet. Als hij dan in zijn eerste pastorie komt, is hij al wel enigszins verwijderd van de vrijzinnigheid, maar nog niet gekomen tot de aanvaarding van de Christus der Schriften. Hij is zeker nog niet gekomen tot de aanvaarding van de leer der zaligheid zoals de Gereformeerde Kerken die beleden hebben in de Drie Formulieren van Eenheid.

Daar komt dus een jonge predikant in zijn eerste gemeente, Beesd. Ik ben er geweest. In het begin van de jaren zestig heb ik daar eens rondgekeken. Het is leuk om op historische grond te lopen. De kerk is wel verbouwd, maar het is toch duidelijk dezelfde kerk waar Kuyper heeft gepreekt. Ik heb op de kansel gestaan waar ds. Kuyper stond, toen in zijn eerste tijd. Ook staat de pastorie er nog waar Kuyper in gewoond heeft. De ramen van zijn studeerkamer kun je nog zien. U moet hem dus daar in Beesd als jonge predikant zien leven en werken. Hij heeft er later veel over verteld in zijn brochure ”Confidentie”, zijn levensgang zoals die zich in Beesd heeft ontwikkeld in de eerste jaren waarin hij daar het predikantschap uitoefende.

Conventikel

En nu wilde ik graag –daar ben ik ook historicus voor– proberen u dat concrete leven te laten zien, hoe dat zit in het leven van zo’n man. Ik besef dat ik nu slechts een eenzijdig beeld van hem kan schilderen. Alleen een schetslijn. Maar het is wél een waarheidsgetrouw beeld, hoop ik. De gemeente van Beesd was wat je vandaag zou noemen ”middenorthodox”. Men leefde braaf hervormd, hield de middenlijn aan.

Maar in die gemeente van Beesd was ook een groep ontevreden gemeenteleden, malcontenten. Och, die kent iedere gemeente wel, en die kende dus ook de hervormde gemeente in het midden van de negentiende eeuw. En die groep malcontenten in Beesd –en daar verschijnt de dame op het toneel over wie ik begon– concentreerde zich om de figuur van Pietje Baltus.

Toen ik Beesd bezocht, bleek de kostersvrouw daar in haar jeugd Pietje Baltus nog gekend te hebben. Want Pietje is hoogbejaard gestorven in 1914. Ze had vaak boodschappen voor Pietje gedaan en had meermalen aan de ramen staan luisteren als zij haar conventikel hield. (Een conventikel is een kring van gelovigen die, soms uit onvrede met de prediking in de kerk, soms uit de behoefte aan aanvulling op het kerkelijke leven, bij iemand aan huis bijeenkwamen om de Bijbel te lezen en te bespreken, te zingen en te bidden, red.) Want tot haar dood heeft Pietje conventikel gehouden in haar klein huisje. Ik heb van wat zij daar verhandelde, dan ook een getrouw verslag van de kostersvrouw gehoord.

Ik moet er nog een anekdote bij vertellen.

Pietje had een klein huisje, één kamer, waar ze haar conventikel ontving. Hoe klein zal dat met al geweest zijn! Toch, tegelijkertijd, in alle verwording: wat een macht kan Schriftgeloof dan uitoefenen, dat in die verwording Kuyper de stem van de Schriften gehoord heeft!

Toen de kostersvrouw van Beesd uitverteld was, zei de koster: „Ja, meneer, u moet niet denken dat ze een heilige was, die Pietje. Want het was een smeerpijp. De ratten vlogen over de vloer en de spinnenwebben zaten tegen de zolder aan.” Dat vindt een aardige bevestiging in een artikel dat ds. J. E. Reijenga na haar overlijden geschreven heeft, nadat hij in het begin van de twintigste eeuw eeuw bij Pietje Baltus op bezoek geweest was.

Hij vertelt het volgende (het artikel is zeer waarderend geschreven): „Maar overigens kan ik niet zeggen dat ik een bijzondere indruk ontving bij het binnentreden, allerminst een verheffende indruk. Want de omgeving beantwoordde niet aan de verwachtingen die ik gekoesterd had ten opzichte van zulk een bekend persoon. Enkele halfverbrande turven lagen op de haard te smeulen, de as leek wel met kwistige hand over de vuurplaat en keuken te zijn verspreid. Om kort te gaan, heel het vertrek had iets armelijks.”

Dan is het bezoek achter de rug, ds. Reijenga zal weggaan met zijn vrienden, maar dan staat Pietje Baltus op wacht en zegt, als ze net ‘college’ heeft gegeven in de heiliging (want dat was het leerstuk waar ze speciaal in thuis was, aldus ds. Reijenga), tegen die vertrekkende predikanten, als een stille wenk: „Ja, Kuyper – hij is goed voor me, en ook zijn kinderen zijn hier geweest, al die jongens, en ze hebben het goed gemaakt.” „Daar lag”, zo vervolgt ds. Reijenga, „tevens een wenk voor ons in opgesloten die wij dan ook niet onopgemerkt hebben laten voorbijgaan. En zo verlieten wij Pietje Baltus, Pietje dankbaar en wij dankbaar.” Begrijpt u: zonder een aalmoes bij het afscheid kon het toch niet!

Ontmoeting

Terug naar haar conventikel: die kring rondom Pietje, daar was Kuyper voor gewaarschuwd. Er was tegen hem gezegd: „Denk erom, er zijn querulanten hier in de gemeente. Mensen die overal kritiek op hebben. Ze zitten vast aan allerlei oude, beschouwingen, ouderwets conservatief, en er is geen goed garen mee te spinnen…”

Maar Kuyper wilde toch ook met deze mensen contact hebben. En zo heeft hij ten slotte –hoe gaat dat als jong predikant?– met vrees in zijn hart zich opgemaakt om Pietje Baltus op te zoeken. En hoewel zij hem om zijn vrijzinnigheid niet erkennen wilde als predikant, wilde ze wel met hem spreken. En dat spreken van Pietje Baltus met Kuyper is toen in de hand van God mee een middel geweest tot de bekering van Kuyper. Begrijp me goed: ik zeg niet dat die bekering op dat ogenblik meteen al plaatsvond. Er onttrekt zich zo veel aan onze ogen. En wie zelf een levenscrisis heeft gehad, of momenteel heeft, of nog eens zal krijgen, die zal weten dat degene die in de dagen van een levenscrisis naast je staat, een enorm stempel op je kan drukken. Welnu, Pietje Baltus hééft op Kuyper een enorm stempel gedrukt.

In de Christelijke Encyclopedie staat dat zij een oud wijfje was toen hij haar in Beesd ontmoette. Dat heeft prof. Grosheide verzonnen. Want in werkelijkheid was Kuyper jong predikant en zij was een jonge vrouw van zo’n jaar of dertig. Zij was maar zeven jaar ouder dan hij. Kuyper heeft haar foto altijd meegenomen. Kom je op bezoek bij de Abraham Kuyperstichting in Den Haag, dan zie je daar de foto die Kuyper zijn leven lang op zijn bureau of in zijn studeerkamer gehad heeft. Want Pietje Baltus heeft veel voor hem betekend. Je kunt daar verkeerde suggesties aan verbinden, zoals Jan Romein deed in zijn ”Erflaters onzer beschaving”. Hij zegt: „Dit Macedonië (d.i. Beesd, JK) was voor deze Alexander (d.i. Kuyper, JK) te klein, en ondanks Pietje Baltus ging hij naar Utrecht (zijn tweede predikantsplaats, JK) hoewel hij de foto van Pietje meenam.”

Maar de werkelijkheid is dat Kuyper Pietje als middel van God in zijn leven altijd heeft willen blijven eren. In De Standaard noemt hij haar: „één kind Gods, hoe gering naar de wereld ook, kan zijn als een morgenster die weer glans brengt in de nacht van het kerkelijk leven.”

(…)

Geboeid

Kuyper is leerling geworden van Pietje Baltus. Hij heeft dat zelf gezegd in zijn ”Confidentie” en in de Standaard waarin hij aandacht aan haar overlijden besteedde. Maar dat wil dus zeggen dat Kuyper de gereformeerde leer heeft leren kennen in de vermomming van het gereformeerd mysticisme, de nabloei van de Nadere Reformatie. Wat genade is, heeft Kuyper niet allereerst geleerd van Calvijn of via Calvijn uit de Schriften. Maar wat genade is, heeft Kuyper allereerst geleerd van een uitloper van het gereformeerde leven zoals dat gesteld was in de conventikels van de negentiende eeuw. Kuyper leerde de genade kennen zoals die in het conventikel –want de mystiek is intellectualistisch – geschematiseerd werd. Doodgedrukt werd in een fatalistische logica. En tegelijkertijd gespiritualiseerd, vergeestelijkt werd. Maar dat betekent dus: wanneer Kuyper als leerling van Pietje Baltus van genade spreekt en hij bedoelt bijzondere genade, persoonlijke genade, dan weet hij niet anders of die genade is hetzelfde als ”wedergeboorte”. Wedergeboorte door de Geest van God. Waarbij de Geest los van het Evangelie werkt, náást het Evangelie werkt. De Geest heeft dan ook de prediking van het Evangelie niet per se nodig. Heeft dus ook de kerk niet echt nodig. Deze persoonlijke genade breekt maar op één moment in het mensenleven door, namelijk in het moment van de wedergeboorte. Verder heeft die particuliere genade met dit leven, met deze wereld, niets van doen.

Dit moet ik er bij u inhameren. Dit is Kuypers genadebegrip als het over de persoonlijke genade gaat. Dat heeft hij in de kring van Pietje Baltus geleerd.

Men zegt wel eens dat het bij Kuyper zo zou zijn dat de ”gemene gratie”, de algemene genade, behoort tot het terrein van de staatkunde, het terrein van de wetenschap et cetera, en dat de persoonlijke genade door Kuyper toegedeeld wordt aan de kerk. De kerk zou het instituut van de particuliere genade zijn. Kuyper zou dus construeren: de particuliere genade staat tot de algemene genade als de kerk tot de geschapen werkelijkheid. De persoonlijke genade hoort dus thuis in de kerk.

Geboeid door Pietje Baltus. Twee opstellen rond de theologie van Abraham Kuyper, Jacob Kamphuis en Fred van Lieburg;
uitg. Woord en Wereld, Haren, 2012; ISBN 978 90 816868 5 3; 64 blz.; € 10,75.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer