God heeft maar één volk: Israël
Als Israël in het geding is, klinken er al snel grote woorden. ”Christenzionisme” is een akelig scheldwoord. Anderzijds betichten sommige ”Christenen voor Israël” hun tegenstanders van ”blasfemie”. Het is blijkbaar moeilijk om een genuanceerd standpunt in te nemen.
De felheid van het debat komt ongetwijfeld door de recente geschiedenis van het Joodse volk. Wie kritiek heeft op Israël, krijgt al snel het verwijt van antisemitisme; wie het land steunt, dat van blinde liefde.
Het is niet niks dat God na zo veel jaren van ballingschap aan het Joodse volk een plekje gaf om in vrijheid te kunnen leven. Het is ook niet zomaar een stuk grond, het is het Beloofde Land. Als Gods hand de wereldgeschiedenis bestuurt, moet dit wel een teken van Zijn trouw in de eindtijd zijn.
Maar een teken van Gods trouw is nog niet precies hetzelfde als de vervulling van Zijn beloften. Van de vraag of de landbelofte nog steeds geldt, hangt nogal wat af. Niet alleen in politieke, maar ook theologische zin.
Omdat er zo veel op het spel staat, wordt de toon al snel heftig. Dat doet het gesprek over het verstaan van de Schriften geen goed. Enerzijds labelt dr. Steven Paas in een recente open brief christenen die voor Israël opkomen als christenzionisten. Dat mag dan in Amerika een stroming zijn, in Nederland is het een scheldwoord.
Anderzijds maakte ds. G. Hette Abma in het jongste nummer van Christenen voor Israël zelfs gematigde theologen als dr. Arjan Plaisier en de auteurs van de nieuwe Christelijke Dogmatiek het verwijt dat hun positie raakt aan blasfemie omdat zij de trouw van God niet een-op-een vertalen naar de landbelofte. Je kunt diepgaand van mening verschillen, maar dat rechtvaardigt nog niet de beschuldiging van godslastering. Vrede op aarde. Te beginnen in de gemeente van Christus.
Gods eed
Juist rond de kerstdagen komt de vraag naar Israël en Gods heilsplan in de prediking aan de orde. Als de voorgangers tenminste de teksten over Gods volk niet meteen op de uitverkorenen of op de kerk toepassen.
Zacharias zingt ervan dat God Zijn volk bezocht heeft. De verlossing die Hij teweeg heeft gebracht is in de eerste plaats de bevrijding uit de hand van Israëls vijanden. Wie dat naadloos betrekt op de drie doodsvijanden, duivel, wereld en eigen vlees, veroorzaakt exegetische kortsluiting.
Dat het ook gaat om het land, blijkt wel uit de verwijzing naar de eed die God weleer aan Abraham deed. Na de ontroerende bergbeklimming van Abraham en Izak – „Vader, waar is het lam? God zal Zichzelf voorzien van het lam voor het brandoffer, mijn zoon” – klinkt de stem van de Hemelbode: „Ik zweer bij Mijzelf, spreekt de HEERE…”
De inhoud van de eed is vierledig: God zal Abraham zegenen, zijn nageslacht zal talrijk worden, zijn nageslacht zal de poort van de vijanden in bezit nemen en in Abrahams zaad zullen alle volken van de aarde gezegend worden.
Het land wordt daar niet expliciet genoemd, maar bijna overal waar het Oude Testament naar deze eed verwijst, is die eed rechtstreeks aan het Beloofde Land verbonden. God heeft Abraham gezworen: „Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven.” (Gen. 24:7) God zal naar Israël omzien en hen laten trekken „naar het land dat Hij gezworen heeft aan Abraham, Izak en Jakob.” (Gen. 50:24)
Het heil waarvan Zacharias zingt bij de besnijdenis van Johannes is niet louter geestelijk, het is heel concreet. Het gaat om de vervulling van Gods verbondsbeloften aan Israël. God heeft maar één volk, het Joodse volk.
Hermeneutiek
Daarmee is echter niet alles gezegd. De woorden van Zacharias staan in een breder verband. De discussie over de landbelofte en over de plaats van Israël in Gods heilsplan is zo ingewikkeld omdat zij vaak gaat over de exegese, maar in wezen draait om de hermeneutiek. De vraag is niet wat er staat, maar hoe je het moet lezen.
Alle beloften van God zijn in Christus ja en amen. Er is met de komst van Israëls Messias iets beslissends gebeurd in de verhouding tussen God en Israël. Het beloofde heil beperkt zich niet langer tot één volk, maar strekt zich uit tot aan de einden van de aarde. God heeft maar één volk, Israël. Heidenen worden alleen door het geloof en door het geloof alleen in Israël ingelijfd.
Dat roept de vraag op hoe het volk van God –Israël– zich verhoudt tot de ene gemeente van door Christus geroepen Joden en heidenen. Binnen die gemeente is er geen onderscheid meer tussen Jood en Griek. De Joden hoeven de onderhouding van de ceremoniële wet –denk aan de besnijdenis– niet op te geven, maar zij mogen de wet van Mozes ook niet bindend verklaren voor de heidenen.
De verhouding tussen Joden en heidenen in de eerste decennia na Pinksteren levert veel spanning op in de gemeenten; aan die spanning hebben wij een groot deel van het Nieuwe Testament te danken.
Toen het Joods-christelijke deel van de gemeente steeds kleiner werd en jodendom en christendom zich steeds meer tegen elkaar afzetten, raakten de christenen uit de heidenen het zicht op Israël kwijt. Zij zagen zichzelf exclusief als Gods volk. Israël had afgedaan en Joden die zich bekeerden, moesten hun oude godsdienst afzweren.
Daar liggen de wortels van het christelijke antisemitisme met al zijn gruwelijke gevolgen. Paulus had er al voor gewaarschuwd in de Romeinenbrief. Christenen uit de heidenen zijn slechts takken van een wilde olijfboom. Zij moeten niet hoogmoedig zijn, want dat God hen in de stam van Zijn verbond heeft ingeënt is pure genade. God kan hen zo maar weer afbreken en de afgebroken takken van de tamme olijfboom –het ongelovige Israël– weer inenten.
Twijfel
Lukas schrijft zijn evangelie aan Theofilus. We weten erg weinig over hem, maar wel dat Lukas alle twijfel bij hem wil wegenemen over het christelijk geloof (Luk. 1:1). Het lijkt dan wat vreemd dat Lukas de lofzang van Zacharias zo uitvoerig aanhaalt. Er is immers helemaal niets te zien van de vervulling van deze profetie.
Het volk van God is niet bevrijd van de vijanden, maar verspreid in de jammerlijke diaspora. Bovendien wijst de meerderheid van Gods volk Jezus als Messias af. Theofilus zou gaan twijfelen als hij dit leest, want er klopt helemaal niets van.
Toch is het vanuit het bredere verband van het hele Evangelie niet zo vreemd als het lijkt. Zacharias hoort nog helemaal bij de oudtestamentische bedeling. Hij heeft nog geen zicht op het Koninkrijk van God. Lukas schetst een tegenstelling tussen de bediening van Johannes de Doper en die van Christus. Johannes doopt met water, maar Christus met de Heilige Geest. De wet en de profeten zijn er tot op Johannes, maar met Christus breekt het Koninkrijk van God aan. De minste in dat Koninkrijk is meer dan Johannes de Doper. (Luk. 7:28)
Bepalend voor de uitleg van de lofzang is niet wat Zacharias zingt, maar wat Lukas ermee wil zeggen. De vervulling van Gods beloften aan Israël is veel rijker dan Zacharias kon bevroeden. Daarmee staat de vraag naar de blijvende geldigheid van de landbelofte weer recht overeind.
In ieder geval is het verkeerd om de lofzang te versmallen, alsof die alleen op Israël en op een aardse verlossing betrekking zou hebben. Zacharias zingt immers zelf ook al van de kennis van de zaligheid in de vergeving van hun zonden. De weg van de vrede waarop God onze voeten richt, is de smalle weg van de navolging van Christus.
Wederoprichting
De sleutel om de tekst te verstaan, reikt Lukas zelf aan in Handelingen 3. Daar spreekt Petrus in het verband van de wederkomst van Christus over de „wederoprichting van alle dingen.” Daar klinken dezelfde woorden als in de lofzang. God heeft van die heilstijd gesproken door de mond van Zijn heilige profeten van alle eeuw. Daarop wacht de wereldgeschiedenis.
Het is verkeerd om de beloften aan Israël –inclusief de landbelofte– te vergeestelijken en zo een draai te geven aan de Schriften. Het is ook verkeerd om de beloften te versmallen, want dat doet geen recht aan de boodschap van het hele Nieuwe Testament.
De vervulling van Gods beloften is in Christus gegeven, maar de voltooiing van die vervulling wacht tot de jongste dag. Hoe dat allemaal gaan zal, is nog in de toekomst verborgen, maar dat is wel de toekomst van Israëls Messias. De Verlosser zal uit Sion komen en zo zal heel Israël zalig worden.
Het is een heilige kunst om niet op die voltooide vervulling te anticiperen, door in deze tegenwoordige eeuw al te concrete invulling te geven aan de vervulling van Gods beloften. De discussie of de landbelofte nog steeds geldt of niet meer geldt, is oneigenlijk. Die belofte blijft staan, maar de vervulling ervan is eschatologisch.
Als er al tekenen van Gods trouw zijn –en die zijn er– dan wijzen die tekenen in alle beperktheid slechts vooruit naar de toekomst van de Heere Jezus Christus. Om die toekomst gaat het ook in de adventstijd. Hij die gekomen is, komt!
Alles wat God nu met en voor Israël doet, is slechts zeer voorlopig vergeleken met het heil dat nog wacht. Het is jammer als de verschillende visies op Israël tot hete hoofden leiden. Een voet lager ontstaan koude harten. Bevroren harten bidden niet.
Het is mooi om mijn serie bijdragen aan Toegespitst met Israël te besluiten. Op 4 februari 2006 schreef ik mijn eerste bijdrage ook over Israël. Daarin verwees ik naar de Schotse theoloog Thomas Boston (1676-1732), die, toen er nog niets van te zien was, al geloofde dat de Joden naar hun eigen land zouden terugkeren. Hij riep vooral op tot gebed: „Verlangt u naar een opwekking in de kerk die nu als een vallei vol doodsbeenderen is? Bidt dan om de bekering van de Joden.” Daarmee is de cirkel rond. Ik dank de redactie voor het vertrouwen, de lezers voor hun mildheid en wens allen een zalig kerstfeest.