3 procentsnorm: foute norm met grote gevolgen
De Nederlandse politiek is met reces. Weliswaar worden er per dag nog zeven schriftelijke vragen gesteld, kwam de Kamer terug van reces voor een debat over Europa en zijn de voorbereidingen voor de verkiezingscampagne in volle gang, maar het is in ieder geval vrij rustig.
Tijd om erover na te denken waar we nu eigenlijk mee bezig zijn. Al langer gaat het bij de eurocrisis en ook bij de komende verkiezingen over de 3 procenttekortnorm en 60 procentschuldnorm waar we ons als eurolanden op dienen te richten. Deze normen komen niet helemaal uit de lucht vallen. Ze zijn echter volkomen achterhaald en de politiek moet zich er niet op richten. Nog kwalijker is dat deze referentieniveaus voor schuld en tekort een zeer grote invloed hebben op de gewenste uitkomst.
De redenatie voor het streven naar niet meer dan 3 procent tekort (van het bruto binnenlands product, bbp) en een schuldniveau lager dan 60 procent was dat bij een begrotingstekort van 3 procent en een (nominale) economische groei van 5 procent (bijvoorbeeld 3 procent groei en 2 procent inflatie) de overheidsschuld op langere termijn tendeert naar de 60 procent. Bij een te verwachte nominale stijging van het bbp van 5 procent is dus 3 procent tekort acceptabel. Een heel redelijke aanname. Begin jaren negentig tenminste.
Inmiddels staat de economie er totaal anders voor. De te verwachten structurele groei van de economie in de komende jaren komt uit op zo’n 1 tot 1,5 procent. Dat is dus structureel lager dan in de jaren negentig en voornamelijk het gevolg van vergrijzing van de bevolking en daardoor een minder grote toename van de beroepsbevolking. Ook de structurele stijging van de overheidsuitgaven is door de afgelopen kabinetten zeker niet afgeremd, ook bij het kabinet-Rutte maar nauwelijks, ondanks bezuinigingen. Bij een tekort groter dan 2 procent blijft de schuld stijgen en bij de gematigde groeivooruitzichten kom je dan al snel in de buurt van 100 procent van het bbp.
Op basis van dit rekensommetje is al duidelijk dat de 3 procent niet allesbepalend moet zijn voor een komend kabinet. Sterker nog, 2 procent is ook nog veel te hoog. Een feitelijk en structureel streeftekort van ongeveer 0 procent ligt meer voor de hand, zoals ook door een groep topambtenaren wordt bepleit. Dan koers je in ieder geval op zeker.
Tot zover het verkeerde niveau van het tekort wat politici als onaantastbaar ervaren. Nobelprijswinnaar Kahneman heeft op verontrustende wijze aangetoond wat het grote effect is van verkeerde of willekeurige referentieniveaus. Een groep mensen werd bijvoorbeeld het volgende voorgelegd: Is de lengte van de hoogste sequoia meer of minder dan 366 meter? Hoe hoog zou u de hoogste sequoia inschatten? Bij een tweede groep mensen werd de 366 meter vervangen door 55 meter. Het antwoord op de tweede vraag werd sterk beïnvloed door het getal genoemd in de eerste vraag. Sterker: de groep met het hoge niveau schatte de hoogste sequoia 171 meter hoger in dan de groep met het lage niveau. Dit wordt het referentie-effect genoemd en bedraagt gemiddeld in allerlei onderzoeken, experts of geen experts, rond de 50 procent.
Als we dit voorbeeld toepassen op het EMU-saldo komt het effect van een verkeerd referentieniveau enigszins in beeld. De eerste vraag luidt dan: Moet het EMU-saldo meer of minder dan 3 procent bedragen? En de tweede vraag: Wat is het juiste niveau van het saldo om naar te streven? Logischerwijs zullen veel politici uitgaan van die 3 procent (het referentieniveau) en het dan iets bijstellen. En zo per definitie haast te hoog uitkomen.
Laten we de komende tijd voor de verkiezingen proberen politici het juiste referentieniveau bij te brengen. Immers, de kiezers hebben in meerderheid ook last van een verkeerd referentieniveau.
Wat daarbij kan helpen, is zaken niet moeilijker voor te stellen dan politici en kiezers hoeven te weten. De simpele conclusie dat een begrotingstekort van 3 procent op langere termijn leidt tot een staatsschuld die onhoudbaar wordt, is daarvoor toch een vrij steekhoudend en eenvoudig argument. En begrotingsevenwicht als nieuwe norm is makkelijker uit te leggen dan 3 procent tekort. Immers, kiezers ervaren zelf ook dat elk jaar schulden maken, tot problemen leidt. En uitleggen dat overheidsschuld toch iets anders is dan schuld van een privépersoon wordt al veel te ingewikkeld.
De auteur is econoom bij Rabobank Nederland.