Voor Comrie is geloof gave, instrument én daad
Voor Alexander Comrie is het geloof een gave van God, maar ook een instrument en een daad, reageert D. Baarssen op ds. G. A. van den Brink (RD 8-6).
Volgens ds. G. A. van den Brink leert Alexander Comrie (1706-1784) net als Arminius dat het geloof niet tegelijkertijd instrument en daad kan zijn. Het geloof zou voor Comrie uitsluitend een instrument zijn en geen daad, want elke daad is een werk. Dit in tegenstelling tot de „aloude reformatorische, contraremonstrantse visie op geloof en rechtvaardiging.” Die visie is volgens ds. Van den Brink bij Comrie nog wel te vinden in zijn ”Eigenschappen” uit 1744, maar niet meer in de latere verklaring van de Heidelbergse Catechismus (1753).
Ik ben het daar niet mee eens. Ter toelichting geef ik een citaat uit Comries voorrede op zijn catechismusverklaring, waarin hij het geloof als werk verdedigt (blz. XXIII, uitg. 1941):
„Ik ben voor een lijdelijk Christendom in ’t ontvangen, maar voor een dadelijk in de uitvoering, hetwelk uit mijn geheele werk klaar te zien is, indien gij ’t een bij het ander slechts vergelijkt; wetende dat, zullen wij onze zaligheid uitwerken met vreeze en beven, dat God in ons werken moet en vooraf werkt beide het willen en het werken naar zijn welbehagen; daarom is het steeds mijn gebed tot God, dat Hij gelieve in mij te werken al het welbehagen van Zijnen wil en het werk des geloofs met kracht; want als wij bewerkt worden, werken wij, en als God geeft wat Hij gebiedt, zo gebiedt Hij nooit tevergeefs.”
Volgens Comrie is het geloof dus niet alleen een werk, maar is het ook Gods werk. Dat lijkt mij zuiver reformatorisch en evenwichtig verwoord. Daarin gaat Comrie in het spoor van de Dordtse Leerregels. Die leren enerzijds dat het Evangelie verkondigd en voorgesteld moet worden met bevel van bekering en geloof (II, 5). Het Evangelie vraagt dus om daden van bekering en geloof. Anderzijds is het geloof een gave Gods. Deze gave wordt de mens meegedeeld, ingegeven en ingestort. God werkt beide het willen en het werken, zowel de wil om te geloven als het geloof zelf (III/IV, 14). Het is zelfs een dwaling om dat niet te leren (III/IV, Verwerping der dwalingen, 6).
Brief
Dat voor Comrie het geloof zowel instrument als daad is, blijkt ook uit zijn ”Brief over de rechtvaardigmaking des zondaars” (1761). Daarin spreekt Comrie in achtvoudig opzicht over het geloof als instrument. Ik citeer hieruit nummer 5 en 6 (blz. 185-186, uitg. 1889): „5. Een aannemend middel, namelijk: onze rechtvaardigmaking in de baarmoeder der belofte des Evangelies leggende voor een ieder die gelooft, zo komt de Heilige Geest, die het geloof zelf inwerkt, en maakt dat werkzaam, om Christus en Zijne gerechtigheid en genoegdoening, aan te nemen en te omhelzen, met een bijzonder toe-eigening daarvan aan ons voor onze persoon.
- Een middel waardoor wij in Christus tot God gaan, met confidentie, stout of vrijmoedigheid, om barmhartigheid te verkrijgen, en genade te vinden om geholpen te worden ter bekwamer tijd.”
De auteur is kandidaat in de Hersteld Hervormde Kerk.