Irma Joubert: „Als kind maakte ik de apartheid van dichtbij mee”
Stilzitten kan ze niet. Het is vooral aan die ongedurigheid te danken dat Irma Joubert is gaan schrijven. Haar achtergrond als geschiedenislerares deed de rest. „God heeft me heel mijn leven op deze taak voorbereid.”
De Zuid-Afrikaanse Irma Joubert (1947) is al een aantal jaar met pensioen, maar ze ziet er nog jong uit. Haar gezicht straalt, haar ogen sprankelen.
Tot aan haar pensioen gaf Joubert geschiedenis op een middelbare school. Leuk, maar zwaar, vond ze. „Je moet als docent heel de tijd op je tellen passen. Het was heus wel ontspannen in mijn lessen, maar ik was ook streng. Stoutigheden tolereerde ik niet.”
Sinds ze met pensioen is, heeft ze zeeën van tijd. In het begin zat ze nog vol plannen: Bijbelstudie doen, lezen, sporten, schoonmaken. Maar na verloop van tijd ging het knagen. „Om 10.00 uur ’s morgens had ik al gedaan wat ik wilde doen, en lag de rest van de dag nog voor me.”
Joubert besloot haar tijd anders te besteden en de pen ter hand te nemen. Ze volgde schrijfcursussen en begon lichtvoetige verhalen te maken. Inmiddels heeft ze meerdere romans op haar naam staan. Drie ervan zijn in het Nederlands vertaald. De vierde verschijnt rond oktober in Nederland.
Belangrijk thema in haar boeken is liefde. „Ik ben opgegroeid in een christelijk gezin waar veel liefde was. Mijn ouders hielden van elkaar tot de dag van pa z’n dood. Als kinderen mochten we beslist niet met elkaar bakkeleien. Als ze dat hoorden, sloten ze de ruziemakers op in de badkamer tot het weer bijgelegd was.”
De liefde bleef. Ook in de inmiddels ruim veertig jaren van haar huwelijk. En ook in haar relatie met God. „Eigenlijk ben ik omringd door liefde. Al heel vroeg in mijn leven heb ik geleerd God lief te hebben. Zijn liefde is zo overweldigend: ze overwint alles. Dat probeer ik in elk boek te laten zien, als zuurdesem in het verhaal.”
Armoede
Dat op dit moment haar ene boek na het andere verschijnt, is grotendeels te danken aan haar mentaliteit. Ze houdt van werken en staat meestal al om 4.00 uur ’s morgens op. Plichtsgetrouw doet ze al haar taken en probeert dat over te dragen op haar kinderen en kleinkinderen. „Als mijn 3- jarige kleindochter op bezoek komt, moet ze de tafel dekken. Zin of geen zin.”
Ze heeft maar weinig sympathie voor mensen die zich ergens makkelijk van afmaken. Zoals sommige arme blanken in Zuid-Afrika, die liever bedelen dan werken. „Ze zijn beter gekwalificeerd dan veel kleurlingen en willen daarom beter werk doen. Een supermarktbaantje? „Dat werk doe ik niet; ik ben blank.” Maar werk is werk. Daarom heet het ook zo, en geen spelen.”
Veel arme blanken bevinden zich aan de rand van de beschaving: er is sprake van drankmisbruik, mishandeling, ongeletterdheid en viezigheid. Maar ook: onmacht en kansloosheid.
Joubert kent die wereld uit haar jeugd. „Wij hadden een boerderij in het noorden, in Bosveld. Op ons terrein woonden twee arme blanke gezinnen. De ouders waren ongeletterd, maar de kinderen moesten naar school. Dat was verplicht. Maar lui dat die kinderen waren! Ze bleven constant zitten. „Waarom leren ze niet gewoon beter?” vroeg ik mijn moeder. Die zei: „Heb je er wel bij stilgestaan dat ze misschien niet eens een tafel hebben om op te werken? En licht om bij te leren?”
Als de school te ver was, moesten schoolkinderen op een internaat blijven slapen. Vaak wisten de armen onder hen niet eens hoe ze zich moesten wassen en met bestek eten. De meesten hadden nog nooit op een bed geslapen.
Ik deelde een kamer met een arm blank meisje. Ze stonk, omdat ze zichzelf insmeerde met een speciale zalf. Toen ik thuiskwam, vroeg ik aan mijn moeder: „Kunnen wij geen betere zalf voor haar kopen?” Mijn moeder schudde haar hoofd: „Je moet haar in haar waarde laten”, zei ze. „Verplaats je eens in haar: zij probeert haar ruwe armen, voeten en ellebogen te verzorgen zodat ze eruit zien als de jouwe. Daarom maakt haar moeder zalf voor haar met de middelen die ze heeft.”
Dat heeft mij erg geholpen om empathie voor haar op te brengen. Ik leerde op een goede manier met haar armoede om te gaan. Als ik shampoo kocht, zei ik soms: „Hij brandt op mijn hoofd, wil jij ’m niet hebben?” Zo kon ik iets voor haar doen zonder haar te beledigen.”
Apartheid
Haar ervaringen met de ”armblanken” resulteerden in het indrukwekkend geschreven ”Kind van de rivier”, een boek over een arm meisje dat probeert op te klimmen op de maatschappelijke ladder.
Het verhaal speelt zich af in de jaren 50, de tijd van de apartheid. Voor Joubert als oud-geschiedenisdocent een belangrijk thema. Maar niet alleen vanwege haar beroepsmatige interesse. „Als kind maakte ik de apartheid van dichtbij mee, toen de Indische kooplieden in ons dorp gedwongen werden naar een plek buiten het dorp te verhuizen. Dat heeft veel indruk gemaakt.
Op grond van de Bijbel geloofden mensen zoals mijn oma dat het beter was dat mensen van een ander ras en een ander geloof verhuisden. Bij Indiërs kopen was zoiets als de mammon steunen. Maar mijn pa zei: „Als we hen dwingen te verhuizen, snijden we hun de kelen door. Wie gaat er dan nog naar hen toe om iets van hen te kopen?” Hij had gelijk.
Toen ik terugkwam van de universiteit, was de grond waar ze ooit woonden omgeploegd. Alleen de moskee herinnerde ons er nog aan dat ze daar gewoond hadden. Die mocht niet verwijderd worden: dat was heilige grond.”
Op school en in de kerk leerde ze dat de Bijbel zegt dat apartheid goed is. Pas later kon Joubert daar afstand van nemen.
Haar persoonlijke worstelingen met het thema komen terug in het boek. „Niet voor mezelf, maar om het te publiceren. Kennis hebben van geschiedenis is heel belangrijk. Ik heb wat dat betreft altijd al geweten dat ik historische romans wilde schrijven.”