Dordtse Leerregels: De verlorenen zijn de verkorenen
16 juli 1603. De classis Haarlem vergadert. De gereformeerde kerk hier te lande verkeert nog in de fase van opbouw. Over de aangenomen leer wordt nadrukkelijk gewaakt. Het is de tijd dat hier en daar meningen die afwijken van de gereformeerde belijdenis opgeld doen. Een zekere Jacobus Arminius is sinds 1588 Amsterdams predikant; hij wordt in 1603 benoemd tot hoogleraar in Leiden. Kerkelijk Nederland zal nog veel met hem en zijn navolgers te stellen krijgen. De kerkelijke vergaderingen wijzen zijn opvattingen af. Maar die niet alleen. Zij veroordelen ook de strenge en logische gevolgtrekkingen van extremen ter andere zijde. Wijlen dr. A. Th. van Deursen geeft ons er een voorbeeld van in zijn ”Bavianen en Slijkgeuzen” (1974, p. 190).
Petrus Paludanus, predikant van Aalsmeer, wordt in het genoemde jaar door enkele van zijn gemeenteleden voor de classis gedaagd, omdat hij „gevraecht sijnde off ooc twee jonge kinderen van geloovige ouderen geboren ende beyde gedoopt sijnde ende beyde in haer joncheyt sterven, off d’ een soude mogen gehouden voor verworpen ende d’ ander om salich te wesen, soude geantwoort hebben: ‘ja’, allegerende het exempel van Jacob en Esau.” Deze predikant meent dus dat een van de gestorven kinderen behouden is, maar de ander niet.
Van de classis wordt een oordeel gevraagd. Hoe luidt haar uitspraak? Ze distantieert zich van de stelling van de predikant en oordeelt dat gedoopte kinderen van gelovige ouders bij vroege dood „achtervolgende het verbont Godts ende sijn H. woordt salich sijn.” Het is de gedachte die we later in de Leerregels van Dordt zullen terugvinden.
Eeuwig besluit
Twee mooie avonden waren het onlangs in de Trinitatiskapel te Dordrecht, de debatavonden over de Dordtse Leerregels, geïnitieerd door het stedelijke Reformatie Instituut Dordrecht. Nuttig, zulke ontmoetingen rond de inhoud en de plaats van de Canones, de meest rijpe vrucht van de gereformeerde confessievorming op Nederlandse bodem. Nuttig, omdat er –nog steeds– allerlei vooroordelen leven tegen dat ‘strenge’ belijdenisgeschrift uit Dordrecht. Het bleek ook tijdens deze avonden af en toe.
„Wat is er toch de oorzaak van dat sommige mensen wel behouden worden – en anderen niet?” Een vraag van alle tijden. De Leerregels geven als antwoord: wie zalig worden, hebben dat uitsluitend te danken aan de verkiezende liefde en genade van de eeuwige God; wie verloren gaan, komen om door eigen schuld, de schuld van het ongeloof. Nooit zal iemand tot de heilige God kunnen zeggen: „U hebt mij niet uitverkoren en daarom ging ik verloren.” Integendeel, de Heere zal zeggen: „U hebt niet gewild!”
Evangeliewoord
De leer van verkiezing en verwerping, het ”decretum horribile”, het huiveringwekkende besluit, zoals Calvijn het noemde, heeft veel bestrijders ontmoet. Die bestrijding richtte en richt zich veelal op de regels van Dordt. Toch wordt juist daarin de zegen van de eeuwige verkiezing beleden. Niet als een harde en afstotende leer, maar als een Evangeliewoord. De zaligheid ligt gelukkig niet in de hand van mensen, maar in de hand van Hem, Die in Christus verloren zondaren zoekt en zalig maakt. Een mens wordt zalig omdat God het wil!
Zekerheid
Ook de vragen naar de persoonlijke zekerheid van verkiezing en zaligheid worden door de Dordtse Leerregels beantwoord. In Gods eeuwig besluit zijn immers ook de middelen tot de zaligheid begrepen. Woord en Geest, geloof en gebed zijn de middelen die de Heere daartoe gebruikt.
„Dat men altijd bidden moet en niet vertragen”, is de les van een van de gelijkenissen van de Heere Jezus (Lukas 18). Hij voegt er als toepassing aan toe: „Zal God dan geen recht doen aan Zijn uitverkorenen die dag en nacht tot Hem roepen?” Opmerkelijk dat de Heere Jezus hierbij spreekt over Zijn uitverkorenen. Het zou een bekommerde christen in verwarring kunnen brengen. „Moet ik me dan eerst tot de uitverkorenen kunnen rekenen om troost uit deze belofte te ontvangen? En – als ik die vrijmoedigheid niet bezit, wat moet ik dan met een woord als dit?”
Thomas Boston, die pastorale 18e-eeuwse Schotse prediker, zegt bij deze tekst (”Complete Works”, vol. VI, p. 354). „De gelijkenis ziet op mensen, onbepaald. Want daar staat: dat ”men” altijd bidden moet en niet vertragen. Het woord ”uitverkorenen” is geen beperking van de bidders die zullen worden verhoord. Alsof er sommigen zouden zijn die nacht en dag tot God roepen, maar die toch niet uitverkoren zijn; en anderen die dag en nacht tot Hem roepen, en die wel uitverkoren zijn. Nee, maar het roepen der uitverkorenen dag en nacht wordt hier voorgesteld als een blijk van eeuwige verkiezing. Uit het feit dat ze zó doen, dat ze zó roepen, wordt afgeleid dat ze uitverkoren zijn en dat ze daarom zeker verhoord worden!” Die uit de diepte tot God roepen, de verlorenen, zij zijn de verkorenen. Niet zij noemen zich zo, maar de Heere doet het.
Zó hebben ook de Leeregels hun spreken over de uitverkiezing bedoeld. Tot troost van bedroefde ouders en van aangevochten christenen.
Reageren? welbeschouwd@refdag.nl