Apologetiek Vroege Kerk: Redeneren in het licht van Gods daden
Wat kunnen we leren van de apologeten uit de Vroege Kerk?
De financiële en politieke wereld is onzeker en bezorgd over hoe het verder gaan zal met overheidsschulden en consumentenbestedingen, met de euro en de dollar. Wie vanuit dit perspectief apologeten uit de tijd van de Vroege Kerk gaat lezen, hoeft in eerste instantie niet te rekenen op veel concrete oplossingen. Zij die het christendom verdedigden, hadden een ander thema dan de economie. Wie adviezen wenst over hoe om te gaan met verlies nemen en eigendom, kan voor interessante uitspraken terecht in een ander genre, zoals dat van Tertullianus’ verhandeling ”Over het geduld”.
Gebed
Maar ook zonder uitdrukkelijk te verwijzen naar financiën bieden de apologeten stof tot nadenken in tijden van onzekerheid. En af en toe komt geld ter sprake. Wanneer Justinus de Martelaar in de tweede eeuw het woord richt tot de keizer van Rome schrijft hij dat christenen zonder dralen het volle pond aan belastingen betalen. Christenen zijn immers loyale onderdanen die aan de keizer geven wat des keizers is. Bovendien bidden zij voor de keizer en de juistheid van zijn denken. Het gebed voor de overheid is een belangrijk thema bij apologeten uit de Vroege Kerk. Het gebed van christenen voor de keizer is veel behulpzamer dan de soldaten die eigenhandig voor het rijk aan het vechten zijn, zo schrijft Origenes.
Daarmee legt deze kerkvader een belijdenis af met grote reikwijdte. Het geloof dat het gebed veel nuttiger is dan mensenwerk, gaat in tegen het natuurlijke vertrouwen op wat te zien en te meten is. God komt centraal te staan. Dit houdt in dat voor de apologeet het vertrouwen op God belangrijker is dan de inzet van z’n eigen scherpzinnigheid. De woorden van de God door middel van Zijn profeten en apostelen nemen vroegchristelijke apologeten daarom zeer serieus. En omdat christenen de enige ware God vereren, Die de wereld regeert, kan Origenes een stelling poneren die ogenschijnlijk onbescheiden is. Christenen doen voor de landen waarin zij wonen, zo schrijft hij, „meer goed dan alle andere mensen, aangezien zij de burgers onderwijzen en hen leren om toegewijd te zijn aan God, de Bewaker van hun stad.” De verwijzing naar God en Zijn wereldbestuur biedt tegenwicht aan de neiging om de mens in het middelpunt te stellen.
Confronteren
Angst om lezers af te stoten, lijkt vroegchristelijke apologeten niet echt gedeerd te hebben. Althans, zij schromen niet hun lezers confronterend toe te spreken. De omgangsvormen van de tweede eeuw verschillen uiteraard van hedendaagse. Maar de manier van schrijven had een sterke theologische component, zoals goed te zien is bij Justinus de Martelaar, de belangrijkste christelijke apologeet van de tweede eeuw. Hij richt zich onder meer tot de keizer Antoninus Pius met een verzoek om rechtvaardige behandeling van christenen. Hij verwijt hem dat hij christenen louter vanwege de naam van ”christen” veroordeelt, zonder een deugdelijk onderzoek te doen naar de houdbaarheid van de beschuldigingen. Justinus schrijft dat onrechtvaardige beleid zonder aarzelen toe aan „onredelijke hartstocht en het aanporren van kwade demonen.” Als de keizer op het pad van onrechtvaardigheid wil voortgaan, waarschuwt Justinus hem er uitdrukkelijk voor „dat hij aan het naderende oordeel van God niet zal ontsnappen.” Wie zo schrijft, is overtuigd van de billijkheid van zijn verzoek en de realiteit van Gods oordeel. Op vergelijkbare manier riep de tweede-eeuwse bisschop Theophilus van Antiochië zijn heidense vriend Autolycus op tot geloof, om zo „de eeuwige straf te ontkomen en de eeuwige beloningen van God te verkrijgen.”
Dat er na de dood een oordeel is, leerden ook de platonisten. Zij zagen dat oordeel echter als een aangelegenheid voor de ziel. Op dit punt laat de Vroege Kerk een voorbeeld zien van wat apologeten vaker deden: aanknopen bij opvattingen van niet-christenen, de vinger leggen bij de gebrekkigheid ervan, en dan uitleggen dat een betere manier van denken in het christelijk geloof tot uitdrukking komt. De tweede-eeuwse apologeet Athenagoras is hiervan een duidelijk voorbeeld. Deze apologeet noemt het onredelijk dat volgens de platonisten na de dood alleen de ziel van de mens geoordeeld wordt, terwijl dat oordeel gaat over daden waarbij ook het lichaam van die mens betrokken was. De platonisten doen hier volgens Athenagoras geen recht aan hun eigen idee van een rechtvaardig oordeel na de dood. Zo’n oordeel moet de gehele mens omvatten: ziel én lichaam. De apologeet verbindt daaraan de conclusie dat er dus een opstanding van het lichaam moet zijn, ook volgens de platonist die zichzelf goed begrijpt.
Genade
In het hedendaagse Westen geven de platonisten niet meer de toon aan. Toch laat Athenagoras zien dat de Vroege Kerk manieren van redeneren kende die ook bruikbaar kunnen zijn in de andere omstandigheden van latere tijden. Wat vroegchristelijke apologeten met hedendaagse gemeen hebben, is de overtuiging dat het nodig is om niet-christelijke critici van een antwoord te voorzien. Om te laten zien dat heidense verwijten ongegrond waren, deed de apologeet een beroep op de redelijkheid en billijkheid van de lezer. Daarbij investeerde hij niet alleen in verdediging. Hij opende ook de aanval op wat ongeloofwaardig of tegenstrijdig was in de opvattingen van de tegenstanders. Sommige apologeten schuwden daarbij de satire niet.
In de apologetiek van de tweede en de derde eeuw speelden redelijke argumenten een belangrijke rol. Maar hier en daar is ook te bespeuren dat het overtuigen uiteindelijk een zaak is van Gods Geest. Justinus de Martelaar erkent dat het redelijke inzicht dat mensen van nature hebben iets anders is dan het deelhebben door genade aan het Woord van God, Christus. Origenes was er vast van overtuigd dat de onbevangen onderzoeker van het christendom de redelijkheid ervan wel moest inzien. Maar hij erkent ook dat er een „kracht” en „genade” aan het gesproken woord toegevoegd moet worden, wil die boodschap iemand echt aanspreken in het diepst van de ziel. Redelijke geloofsverdediging heeft haar beperkingen. Ook als zij dat erkenden, verwezen deze apologeten uit de Vroege Kerk, stilzwijgend of met zoveel woorden, naar de daden van God.
Dr. Aza Goudriaan, universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit. Heeft u een vraag voor deze rubriek of wilt u reageren? weerwoord@refdag.nl
Verder lezen over dit onderwerp
Aza Goudriaan, ‘Christelijke apologetiek’, in: J.W. van Berkum e.a., Kwetsbare minderheid, zichtbare gemeenschap. De Vroege Kerk als inspirerend voorbeeld voor christenen in een seculiere samenleving, Gouda 2009, 119-130. Engelse vertaling van Theophilus’ drie boeken Aan Autolycus in de reeks Ante-Nicene Fathers, deel 2, Peabody 2004 (citaat uit boek 1, § 14). Leslie William Barnard, St. Justin Martyr, The First and Second Apologies, New York 1997 (citaten uit Apologie 1, §§ 17; 5 en 68; Apologie 2, § 13). Henry Chadwick, Origen, Contra Celsum, Cambridge 2003 (citaten uit boek 8 § 73-74 en boek 6 § 2). Justo L. González, Faith and Wealth. A History of Early Christian Ideas on the Origin, Significance, and Use of Money, Eugene 2002.