J. H. Scholten, vader van de moderne theologie
„Wij achten de historische studie der Gereformeerde dogmatiek van het uiterste belang (…) in het bijzonder voor jeugdige beoefenaars van de godgeleerdheid.” De Leidse theoloog die dit schreef, was geen bijzonder hoogleraar namens de Gereformeerde Bond. Integendeel, de woorden werden opgeschreven door „de vader van de moderne theologie.”
Zijn naam was Joannes Henricus Scholten en 200 jaar geleden, op 17 augustus 1811, werd hij geboren in een predikantsgezin te Vleuten.
In 1828 begon hij de theologische studie te Utrecht, die onderbroken werd door zijn deelname aan de Tiendaagse Veldtocht tegen het zojuist afgescheiden België in 1831. Hij promoveerde in 1835 in de letteren en het jaar daarop in de theologie. In 1837 werd Scholten predikant te Meerkerk maar reeds drie jaar later, in 1840, hoogleraar te Franeker en nog drie jaar later aan de Leidse universiteit, waar hij onder andere Nieuwe Testament en dogmatiek ging doceren.
Aanvankelijk was Scholten nog tamelijk orthodox, althans vergeleken bij de opvattingen die hij later zou ontwikkelen. Zijn dissertatie uit 1836 handelde over Gods liefde. Die liefde was volgens Scholten zo groot dat de leer van de alverzoening eruit volgde.
Hoofdwerk
Het belangrijkste geschrift dat Scholten heeft gepubliceerd, is ongetwijfeld zijn ”De leer der Hervormde kerk uit de bronnen voorgesteld en beoordeeld”. Het verschijnen van dit hoofdwerk van Scholten was voor theologiehistoricus Sepp aanleiding om het begin van de moderne theologie te dateren in 1848. Voor een dogmatisch geschrift werd het ongekend populair. Tegenstand was er maar mondjesmaat en in ieder geval niet op gelijkwaardig niveau.
Een van degenen die bezwaar maakten tegen de theologie van J. H. Scholten was Guillaume Groen van Prinsterer, die graag gezien had dat de staat Scholten op grond van diens afwijking van de gereformeerde belijdenis uit de kerk zou weren. Maar een alternatief uit orthodoxe hoek kwam er niet.
Scholten wilde aansluiten bij de gereformeerde traditie. Hij nam een voorbeeld aan de Duitse theoloog Alexander Schweizer, die de leer van de Evangelisch-Reformierte Kirche vanuit de bronnen had beschreven. Dat wilde Scholten ook doen in zijn ”De leer der Hervormde kerk”. Scholten meende dat hij de juiste visie op de gereformeerde leer had en wilde dat ten overstaan van iedereen bewijzen. In zijn werk wilde hij christendom en eigentijdse cultuur, filosofie en theologie met elkaar verzoenen.
S. van der Linde merkte over Scholten op dat hij de gereformeerde vaderen beter meende te begrijpen dan zij zichzelf begrepen. Hij corrigeerde hen voortdurend. Ook gaf hij een nieuwe invulling aan oude begrippen. Zo ontleende hij aan Calvijn de uitdrukking ”testimonium Spiritus Sancti internum”, het innerlijk getuigenis van de Heilige Geest over de waarheid van het christelijk geloof. Maar bij Scholten hield dat niet meer in dan het innerlijk getuigenis van de menselijke rede met betrekking tot de waarheid.
Soevereine genade
Scholtens interpretatie van de gereformeerde traditie kan geïllustreerd worden aan de hand van zijn opvatting over Gods soevereine genade. Volgens hem was dat niet zomaar een leerstuk, maar een beginsel, „het voornaamste punt, vanwaar het in het Gereformeerde leerbegrip alles uitgaat.” Ook daarin sloot hij aan bij Schweizer.
In zijn boek maakt Scholten onderscheid tussen twee beginselen van de leer der Hervormde Kerk. Het formele beginsel is de kennis van God uit de Schrift en uit de natuur. Dat behandelde hij in deel I van zijn hoofdwerk. Het tweede deel is gewijd aan het ”materiële grondbeginsel”: de leer van ”Gods souvereiniteit en vrije genade als den eenigen grond der zaligheid”. Je zou denken hier een degelijk gereformeerd werk in handen te hebben.
Goed gereformeerd was Scholten helaas niet. Hij kon wel scherpzinnig aanwijzen waarin Arminius dwaalde. In het handhaven van de belijdenis dat de zaligheid uit God alleen is, dat de genade onwederstandelijk werkt en onverliesbaar is, stond Scholten stevig op het gereformeerde fundament.
Maar Scholten koos de zijde van de arminianen in hun verzet tegen de leer van de verwerping. Zij zijn in het afwijzen ervan te ver gegaan en hebben daarmee ook Gods soevereine genade omvergeworpen ten behoeve van de vrije wil, maar hun verzet tegen de verwerping was in Scholtens ogen terecht. God wil de zaligheid van alle mensen, en zal dat doel ook bereiken. De Dordtse leer van de verwerping was in de jaren 1618 en 1619 weliswaar onontkoombaar om de leer van soevereine genade te handhaven, en in dat opzicht was zij te verkiezen boven arminiaanse dwalingen, maar Scholten wist het nóg beter.
Bekering
De bekering van de mens is volgens Scholten geen bovennatuurlijk werk, maar iets wat aansluit bij de natuur van de mens. Hij maakt een karikatuur van de gereformeerde genadeleer door die als mechanisch voor te stellen. De mens zou daarin een soort werktuig zijn dat door middelen vanbuiten wordt gedwongen. Scholten stelde daartegenover dat de mens ook in zijn diepste val een vonk van goddelijk leven had die niet uitgeblust kan worden; de mens voelt en erkent vroeg of laat zijn schuld; vroeg of laat openbaart God Zich aan de zondaar als de Heilige. In het erkennen van deze ”algemene genade” sloot Scholten toch eigenlijk aan bij de remonstranten, met dit verschil dat zij het voor mogelijk hielden dat een mens die genade van God kon weerstaan, terwijl Scholten dit voor onmogelijk hield.
Scholtens visie op de mens na de val is nauwelijks te verenigen met de leer van de erfzonde. De toerekening van Adams zonde wordt door hem dan ook in het voorbijgaan geloochend.
De andere koers van Scholten was niet bewust zo ingezet. Hij wilde juist bij de traditie aansluiten. Toch verwijderde hij zich er steeds verder vandaan. De zonde werd een onvolmaaktheid die in de loop der geschiedenis wordt overwonnen. Zijn godsbeeld ging meer lijken op dat van de filosoof Spinoza dan op dat van de gereformeerde theologen. De opkomende historisch-kritische methode, die vragen stelde bij de historische betrouwbaarheid van de overgeleverde Bijbelteksten, werd door Scholten aanvaard.
Pas in de jaren zestig besefte Scholten dat er grote verschillen waren tussen zijn systeem en de gereformeerde leer. Helaas keerde hij niet op zijn schreden terug, maar zette hij zijn onbewust ingeslagen koers met volle bewustheid voort.
Nieuwe wijn in oude zakken
De theologie van Scholten kan gekenschetst worden als nieuwe wijn in oude zakken. Hij gaf een nieuwe invulling aan oude begrippen. Hij verdedigde de Dordtse genadeleer tegenover de remonstranten, maar ging in bepaalde opzichten verder dan zij door terug te keren naar de nog oudere dwaling van de alverzoening.
In zijn spreken over de bekering van de mens sloot Scholten ook aan bij het gereformeerde taalgebruik: de erkentenis van schuld als noodzaak bij bekering wordt door hem als vanzelfsprekend genoemd. Wie vertrouwd is met de Heidelberger drieslag, zal dat bekend in de oren klinken. Maar zijn opvatting over de staat van waaruit de mens zich bekeert, was intussen geheel anders dan die van de opstellers van de catechismus.
Nieuwe wijn in oude zakken: dat kan niet goed gaan. Sommigen trokken de conclusie dat de oude wijn toch beter was dan de moderne. Onder hen waren Kuyper en Bavinck, die beiden colleges van Scholten gevolgd hadden. Scholtens volgelingen vonden de oude zakken op den duur ál te verouderd en verwoordden de moderne theologie op eigentijdse wijze.
Scholtens invloed is enorm geweest. De door hem ingezette lijn werd voortgezet en uitgewerkt door mensen als Kuenen en Busken Huet. Onder de theologen was er lange tijd weinig weerstand. Op systematisch-theologisch terrein hadden de modernen vrijwel het alleenrecht. Een meer orthodox antwoord ontbrak tot Kuyper zijn neocalvinistische opvattingen begon te publiceren. Er verstreek bijna een halve eeuw tussen Scholtens ”De Hervormde leer” en Kuypers ”Dictaten dogmatiek”.
De Leidse academie was in die periode de grootste van Nederland, en bijna de helft van de studenten was theoloog. Jarenlang was er een constante toestroom van moderne predikanten naar hervormde kansels. Veel orthodox kerkvolk had reeds voor de opkomst van het modernisme met de Afscheiding de vaderlandse kerk verlaten. Vele anderen deden dat later bij de Doleantie. Daarnaast was er nog de ontkerkelijking: mensen die zich niet afscheidden, maar ook niet bij moderne predikers ter kerke gingen. De negentiende eeuw was er een waarin de Hervormde Kerk veel orthodox bloed heeft verloren en veel modern bloed kreeg toegediend. Scholtens invloed heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld.
Er is één punt waarop Scholten misschien zelfs de Nederlandse orthodoxie heeft beïnvloed: zijn opvatting dat de predestinatieleer hét centrale leerstuk van de gereformeerde theologie is, werd niet in de laatste plaats door liefhebbers van de Dordtse leer aangehangen. Maar in geen enkele dogmatiek van de 16e tot en met de 18e eeuw kreeg de predestinatieleer eenzelfde prominente plaats als in het werk van Scholten.
Als er hier al sprake is van invloed van Scholten op de orthodoxie, dan blijkt die overigens meer uit losse uitspraken dan in daadwerkelijk navolgen. Kuyper, Bavinck, Honig, Kersten en Steenblok kenden geen van allen aan de predestinatieleer de systematische plaats toe die Scholten hem toebedeelde. Zij volgden liever de oude gereformeerden, die de gereformeerde leer zagen als een aantal onderling samenhangende leerstukken, welke echter niet allemaal uit één beginsel voortvloeiden of af te leiden waren.
Waardering
Scholten was een begaafd man. Het lezen van zijn werk roept een dubbel gevoel op. Enerzijds zijn er waardering en respect voor zijn denkkracht, zijn scherpzinnigheid, zijn inzicht. Anderzijds is er een gevoel van vervreemding wanneer blijkt dat vertrouwde termen op den duur iets anders betekenen wanneer hij ze gebruikt.
Voor mensen die anno 2011 orthodox-gereformeerd willen zijn, heeft Scholten weinig te bieden. We kunnen aan zijn werk vooral zien hoe bedrieglijk het kan zijn wanneer aan oude vertrouwde termen een nieuwe invulling wordt gegeven, of wanneer deze in een geheel andere context worden geplaatst. Theologen die anno 2011 modern willen zijn, kunnen ook weinig meer met Scholten. Hoewel, als ze zich allemaal eens net zo verdiepten in de gereformeerde theologie als Scholten gedaan heeft, zou het er niet op achteruitgaan.