Cultuur & boeken

Van Ruler worstelde met bevinding

Bevinding, de toepassing van het heil door de Geest, de uitverkiezing. Het zijn thema’s die de hervormde theoloog A. A. van Ruler (1908-1970) sterk bezighielden en waarmee hij voortdurend worstelde. Twee forse delen uit zijn verzameld werk leggen een belangrijk facet van zijn denken bloot.

Klaas van der Zwaag
10 June 2011 15:52Gewijzigd op 14 November 2020 15:22

Het is een geliefde woordspeling bij Van Ruler: het drááit in het christelijk geloof om Christus, de verzoening, de rechtvaardiging, maar het gáát om de schepping, het aanbreken van het Rijk van God op aarde. Verkiezing, verbond, verzoening, de kerk, ze zijn alle geen doel, maar middel. Het doel is de bestemming van de wereld als het Rijk van God en de humaniteit.

De centrale thematiek van het vierde deel van zijn verzameld werk is datgene waarom het drááit: de kern van het christelijk geloof en de middelen om tot het doel te komen. Dr. Dirk van Keulen verzamelde 87 (veelal niet-gepubliceerde) teksten en had twee banden van ruim 1600 pagina’s nodig om ze in druk te laten verschijnen. De teksten zijn onderverdeeld in acht clusters: Jezus Christus; de vleeswording van het Woord; kruis, opstanding, hemelvaart; de Heilige Geest; de uitverkiezing; de realisering van het heil; leven vanuit het heil; de beleving van het heil.

In de eerste cluster komt een aantal kenmerkende opvattingen van Van Ruler aan de orde, zoals de stelling dat de zonde secundair van karakter is, dat Gods verlossingswerk geen „nieuwe schepping” is maar herschepping (recreatio). Het verlossingswerk in Jezus Christus is uitsluitend geschied opdat de schepping weer voor Gods aangezicht zou kunnen bestaan. De incarnatie (vleeswording) is een noodmaatregel, die God als middel gebruikt om Zijn doel te bereiken.

Van Ruler spreekt over het ”messiaans intermezzo”, de periode die begonnen is met de incarnatie en eindigt in het eschaton (de wederkomst). De Messias houdt dan op Messias te zijn en de Zoon geeft het Koninkrijk terug aan de Vader. Dan komt er ook een einde aan de uitstorting en de inwoning van de Heilige Geest.

Volgens Van Keulen hebben Van Rulers ideeën over het messiaans intermezzo, in het bijzonder zijn gedachten over de opheffing van de incarnatie in het eschaton, op grote weerstand gestuit. „Mij is geen enkele theoloog bekend die het gewaagd heeft het voor Van Rulers visie op te nemen”, schrijft hij in een van zijn uitvoerige inleidingen.

Hij bespreekt de reacties van R. Schippers, W. H. Velema, G. C. Berkouwer, J. Moltmann en A. van de Beek. Zo stelt W. H. Velema dat de Messias volgens Openbaring 21 en 22, in de benaming van het Lam, een blijvende plaats behoudt na de vernieuwing van hemel en aarde. Van Ruler doet volgens hem tekort aan de heerlijkheid van Christus’ vlees in de hemel en maakt zich schuldig aan „een zekere relativering van het werk van Christus.”

A. van de Beek vindt dat Van Rulers ”restauratiemodel” aantrekkelijke kanten heeft. Het doet ten volle recht aan de mens en de schepping in hun eigenheid en laat ook goed zien dat Christus dwars op de geschiedenis staat. Maar de historische en eschatologische plaats van Christus wordt volgens Van de Beek onderbelicht. Christus lijkt „louter functie” te zijn, waardoor de vraagt blijft of Zijn plaats in onze geschiedenis niet zwevend is en of het heil dan wel óns aangaat. „Wat niet is aangenomen, is niet verlost, zei men in de vroege kerk”, aldus Van de Beek.

Opvallend is de toenemende belangstelling bij Van Ruler voor het werk van de Heilige Geest. In zijn begintijd was hij beïnvloed door Karl Barth en speelde de Heilige Geest een marginale rol in zijn denken. Dat veranderde na zijn dissertatie ”De vervulling van de wet” (1947).

Van Ruler neemt dan het plan op om een boek te schrijven over bevinding. Het verzameld werk geeft hiervan een uitgebreide schematische opzet. In de jaren vijftig verflauwt deze belangstelling en groeit zijn interesse in de leer van de Geest, waar volgens hem kerk en theologie „schreeuwende behoefte” aan hebben. Zijn boek over de pneumatologie moest volgens Van Keulen zijn magnum opus worden. Op de achtergrond staat „de geheel nieuwe confrontatie van de reformatorische theologie met de rooms-katholieke.”

Het jarenlange werken aan een boek over de pneumatologie resulteerde in negen teksten die als voorstudies hiervoor in het verzameld werk zijn opgenomen. Van Ruler wil wedergeboorte en rechtvaardiging beide in pneumatologisch verband verstaan. Daarbij is er volgens hem een wederkerigheid (reciprociteit) tussen God en de mens. God is enerzijds vrijmachtig, anderzijds dient de mens vrijwillig het heil van God te aanvaarden. We worden door de genade die van buiten komt niet overweldigd, aldus Van Ruler, maar moeten het zelf ook wíllen. Gods werk en ’s mensenwerk „lijken” samen te vallen, onze beslissing is tegelijkertijd Gods gave.

Van Ruler gebruikt zelfs de beladen term synergisme: „Het gaat om het honderdprocentige synergisme: de mens als tegenover en partner van God.” De hoogleraar J. Firet vindt deze term echter onbruikbaar, onder meer vanwege de polemische klank en de hierdoor opgeroepen gedachte dat de mens de capaciteit heeft om de genade te ontvangen. J. Veenhof oordeelt positiever. Hij stelt dat de Geest de mens niet als een passief werktuig hanteert, maar hem aan het werk zet.

Centraal in de leer van de Geest is bij Van Ruler de inwoning van de Heilige Geest. De Geest woont echter niet alleen in de individuele mens, maar ook in de kerk en de gekerstende cultuur. Van Ruler verwerpt een „verheffing” van de mens tot God, in die zin dat hij verticaal gericht moet zijn op God. Hij kiest voor een volstrekte levensaanvaarding. De mens moet zichzelf zijn, met de gehele wereld mee, die Góds wereld is.

De uitverkiezing is een belangrijk thema in de vijfde cluster. In het archief Van Ruler vond Van Keulen vijf teksten over de verkiezing die alle vijf zijn opgenomen. Gods vrijmacht is volgens Van Ruler „de grond, de oorsprong, de wortel van alle zijn”, de enige grond van Gods genade. De verkiezingsleer mag echter nooit zelfstandige interesse krijgen, maar heeft alleen als hulpleer betekenis, namelijk als „een hulpdogma van de leer der genade.” Ook kan men geen verstandig woord over de verkiezingsleer zeggen, „tenzij men zich eerst gesteld heeft of gesteld weet in de cirkel van het heil in Christus.”

De realisering van het heil is een belangrijk thema bij Van Ruler. De „vreemde God” wordt ons in de bevinding „eigen.” Diverse verhandelingen over de bevinding zijn in de uitgave opgenomen, zoals ”de bevinding in kerk en theologie”, ”de bevinding in de prediking”, ”licht- en schaduwzijden in de bevindelijkheid” en een uitvoerige verhandeling over ”zekerheid-zelfonderzoek-kenmerken”, bedoeld als onderdeel van het geplande boek over bevinding.

Het heil is niet alleen objectief, maar moet ook worden bemiddeld, niet door de sacramenten (zoals bij Rome) maar door de prediking. De prediking is echter niet slechts startmotor van het persoonlijk geloofsleven, maar blijft permanent nodig en is een dimensie van het persoonlijk geloofsleven zelf. De beslissing over de eeuwige zaligheid ligt zowel in het gepredikte Woord als in het hart, dat bekeerd moet worden.

Van Ruler stond ambivalent ten opzichte van de bevindelijkheid van de orthodoxe richting, die hij kende van zijn jeugd op de Veluwe. Aanvankelijk was hij uitgesproken negatief over bevinding, mede onder invloed van Karl Barth, die elke vorm van mystiek als een doodlopende weg (Holzweg) afwees. In zijn proefschrift werd een kentering zichtbaar. Van Ruler is in 1947 M. J. A. de Vrijer als kerkelijk hoogleraar opgevolgd die een studie schreef over Schortinghuis en zijn analogieën. Diens boeken over het gereformeerd piëtisme hebben een beslissende wending in zijn denken ingeluid, aldus Van Keulen.

Waarachtige geloofskennis heeft voor Van Ruler een bevindelijk karakter en de standen en gestalten van de ziel heeft men pastoraal serieus te nemen. Hij noemt echter ook de gevaren van de bevindelijkheid: cultuurmijding, het afzonderen van het ”geestelijk leven” als iets aparts (los van het aardse en maatschappelijke leven), onkerkelijkheid en vereenzelviging van het probleem van de predestinatie met het probleem van de bevinding.

Het spraakmakendste (of wellicht: beruchte) opstel van Van Ruler, ”Ultragereformeerd en vrijzinnig” is ook in de band opgenomen. Het is geschreven op verzoek van het tijdschrift Wapenveld; Van Ruler betoogde erin dat er aan de rechterzijde van de kerk ketterijen schuilen waarbij die van het modernisme kinderspel lijken. Zijn opstel is zes dagen voordat hij stierf voltooid. Zijn vrouw herinnerde zich hoe hij op 9 december 1970 lachend de trap afkwam en zei: „Het is af! Het is wel veel te lang geworden, maar als ze het zo niet willen hebben, sturen ze het maar terug. Er kan niets uit.”

Van Keulen beschrijft de verschillende reacties op het stuk, uit hervormde en afgescheiden kring. „De discussie waarop Van Ruler tijdens zijn leven dikwijls tevergeefs heeft gehoopt, valt hem na zijn dood ten deel. Op geen enkel ander opstel van hem is in Nederland vaker gereageerd.” Volgens Van Keulen is hij met zijn laatste opstel weer teruggekeerd tot het kritische standpunt ten aanzien van bevinding uit zijn jonge jaren, al verschilt wel de argumentatie voor de kritiek.

Beide delen laten zien hoezeer de thematiek van de Geest en de bevinding ingebed is in de brede wereld van kerk, cultuur en samenleving. Het heil is nooit abstract of een innerlijk onderonsje, maar gaat door het gehele bestaan van de mens heen en verspreidt zich van daaruit naar de bredere verbanden. Van Ruler theologiseert niet in een ivoren toren, maar is voortdurend in gesprek met de moderne cultuur, de filosofie en de theologie. Dat maakt hem niet altijd gemakkelijk te volgen. Zijn denken is vaak fragmentarisch en soms ronduit speculatief, zoals de opheffing van de incarnatie in het eschaton.

Er zijn ook vragen te stellen bij zijn al te onkritische aanvaarding van de schepping (alsof de zonde daar nauwelijks vat op heeft) en zijn acceptatie van moderne levensgenietingen, zoals (massa)sport (als strijdig met de heiliging). Dat neemt niet weg dat hij op het punt van de realisering van het heil, het brede werk van de Geest en de plaats van de verkiezing (geen ”verkiezingsidee”), vragen aan de gereformeerde gezindte stelt die niet zijn te negeren. Met Van Ruler zijn we niet klaar, zeker niet na deze twee delen.


Verzameld werk, deel 4A en 4B, Christus, de Geest en het heil, A. A. van Ruler; uitg. Boekencentrum, Zoetermeer, 2011; ISBN 978 90 239 2480 7 en ISBN 978 90 239 2481 4; 792 en 825 blz.; € 59,90 per deel of € 115,- als set.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer