Stem bezuinigingen Defensie af met andere landen
Met de bezuinigingen op Defensie is nog steeds niet duidelijk wat Nederland nu precies wil met zijn krijgsmacht, stelt dr. W. F. van Eekelen. Bovendien had de inkrimping overlegd moeten worden met andere NAVO-landen.
”Defensie na de kredietcrisis”, zo heet de brief waarin minister Hillen ongekende bezuinigingen op de krijgsmacht aankondigde. De titel geeft aan dat de blik van de minister vooral is gericht op de financiële kant. Hoe houden we het leger betaalbaar? Die blik is echter te beperkt. Reeds vóór de kredietcrisis was namelijk al duidelijk dat Defensie geld tekortkwam.
Daarom was ook de interessante exercitie gestart die is vastgelegd in het rapport ”Verkenningen. Houvast voor de krijgsmacht van de toekomst”. De ”Verkenningen” noemen verschillende opties voor de krijgsmacht: veilig blijven met nadruk op beschermen, kort en krachtig optreden, veiligheid brengen en dus stabiliteit, en veelzijdig inzetbaar. Minister Hillen maakt in de bezuinigingsbrief nog geen keuze, en dus blijft het ”ambitieniveau” (vreselijk woord) onduidelijk. Wat kunnen we nog met een kleinere krijgsmacht in een onrustige wereld?
Defensie lijdt onder het feit dat het zo moeilijk is geworden om nauwkeuriger te bepalen wat een land nodig heeft. In de Koude Oorlog, toen Nederland een sector in Duitsland moest verdedigen, was dat makkelijker doordat vergelijking mogelijk was met wat andere landen in hun sectoren deden. Nu kampen we met verschillende dreigingen in verschillende delen van de wereld. Van keihard vechten in Afghanistan tot vredeshandhaving in Bosnië, piraterijbestrijding bij Somalië en luchtobservatie in Libië.
Voor de medewerkers van Defensie is vooral schrijnend dat hun departement voor de tweede keer harder wordt getroffen dan alle andere ministeries en opnieuw een gigantische reorganisatie tegemoet gaat. Structureel 9,5 procent bezuinigen is ongehoord.
Nederland wordt provinciaalser, en dat voor een land dat zo afhankelijk is van vrije handel en rechtstatelijkheid. Het streven van de krijgsmacht om, met name voor marine en luchtmacht, in operaties mee te kunnen doen met de Verenigde Staten en Groot-Brittannië komt in de knel. Enig lichtpuntje is dat de onderzeedienst, die bij Somalië opnieuw zijn meerwaarde heeft bewezen, gehandhaafd blijft. Vooral voor het zwaar getroffen Den Helder is dat van groot belang. Hopelijk kan daar, mogelijk in samenwerking met het bedrijfsleven, ook Vliegkamp De Kooy openblijven.
Met Nederland bezuinigen ook de meeste andere Europese landen. Slechts weinig landen halen de 2 procent van het bruto binnenlands product (bnp) dat de NAVO als richtlijn stelde. Cijfers maken dan weinig indruk, maar wel de concrete bijdrage aan operaties. Als we ruim twee jaar eigenlijk nauwelijks kunnen meedoen, doet dat zeker afbreuk aan de waardering die Nederland kreeg voor de kwaliteit van onze inspanningen.
Het meest betreurenswaardig is dat ieder land bezuinigt zonder overleg met de partners. Oud-NAVO-secretaris-generaal De Hoop Scheffer wees terecht op het gevaar dat allen dezelfde keuzes maken, waardoor de gezamenlijke gevechtskracht extra wordt verzwakt. Zelf heeft hij in betere tijden al moeten bedelen om een paar helikopters voor Afghanistan.
Misschien zal door de nood gedwongen de animo toenemen voor samendoen, ”pooling and sharing”, zoals reeds bij het luchttransport het geval is. Maar dan moet Nederland wel weten wat het wil en wat andere landen van plan zijn. Voor de landmacht ligt dan Duitsland voor de hand, maar dat land speelt politiek een zwakke rol, getuige de afzijdigheid in de Libische crisis. Engeland en Frankrijk zoeken bilateraal toenadering, maar trekken zich van NAVO en EU weinig aan.
Uiteraard betreur ik het dat onze mooie Leopard II-tanks verdwijnen, die ik als staatssecretaris nog heb aangekocht. Ik geef echter toe dat een tankslag op de Lüneburger Heide geen waarschijnlijk scenario meer is. Toch zal niet elk land zijn tanks moeten afstoten. Voor dat soort zaken hebben wij sinds 2003 het Europees Defensie Agentschap, maar ik heb niet de indruk dat daar serieus mee overlegd is.
Ook is het jammer dat zo sterk wordt gekozen voor het ”kopen van de plank”, dus voor systemen die al bestaan en niet met Nederlandse inbreng zijn ontwikkeld. Een kabinet dat innovatie zo hoog in het vaandel heeft, had meer waarde moeten hechten aan het samenspel met industrie en wetenschap. Bovendien heeft vroeg instappen het voordeel dat het materieel lang meekan en geschikt blijft om halverwege de rit technisch te worden verbeterd.
Van groot belang is dat het personeel zo snel mogelijk weet wie zal moeten afvloeien. Dat is niet makkelijk wanneer 12.000 functies komen te vervallen en is nog extra moeilijk omdat een militair niet zoals een burger op een formatieplaats zit, maar in dienst is van de krijgsmacht in zijn geheel en dus in beginsel ook op een andere plaats moet kunnen functioneren.
De commandant der strijdkrachten, generaal Van Uhm, maakte een vergelijking met de sport: we waren tienkamper, maar missen nu een paar onderdelen. We sprinten nog mee op de 100 meter, maar moeten op de 1500 meter een aantal jaren anderen laten voorgaan. Heel sportief, maar halen we ergens het erepodium?
De auteur was staatssecretaris van Defensie in het kabinet-Van Agt I (1977-1981), minister van Defensie in het kabinet-Lubbers II (1986-1988) en secretaris-generaal van de West Europese Unie (WEU). Thans is hij lid van de Commissie Europese Integratie van de Adviesraad Internationale Vraagstukken.