Schotse banneling in Rotterdam
„Het verheugt mij te mogen horen dat uw zoon John Christus komt bezoeken en Zijn liefde proeven.” De bekende Schotse predikant en latere hoogleraar Samuel Rutherford (1600-1661) doelt in deze brief aan Jean Brown op haar zoon John Brown (1610-1679).
Rutherford voegt eraan toe: „Ik heb altijd (zoals ik vaak tot u gezegd heb) veel liefde gehad tot die lieve John Brown, omdat ik Christus meer in hem meende te zien dan in zijn broers.” Brown wordt gerekend tot de beroemdste theologen van de Schotse Kerk. Dit jaar is het 400 jaar geleden dat hij werd geboren.
Waarschijnlijk stond zijn wieg in Kirkcudbright, een stadje niet ver van het dorpje Anwoth, waar Rutherford predikant was. Hij studeerde aan de universiteit van Edinburgh en behaalde daar in 1630 zijn mastertitel. Rutherford noemt hem in zijn brief uit 1637 predikant, maar het is niet bekend aan welke gemeente hij toen verbonden was. Vaststaat dat hij vóór 1655 de pastor loci was van het dorpje Wamphray in Annandale in het zuiden van Schotland. Van deze gemeente werd hij in 1662 losgemaakt, omdat hij weigerde in te stemmen met het herstel van het bisschopsambt in de Schotse Kerk.
Brown werd voor de Geheime Raad gedaagd, die hem tot gevangenschap veroordeelde. In de Tolboothgevangenis in de Schotse hoofdstad leed hij zware ontberingen waardoor zijn gezondheid werd aangetast. Zijn verzoek om in vrijheid gesteld te worden werd gehonoreerd op voorwaarde dat hij vrijwillig in ballingschap zou gaan. Het jaar daarop vertrok hij naar de Hollandse Republiek, destijds een toevluchtsoord voor veel vervolgde Schotse covenanters die streden voor de presbyteriale kerkvorm.
In maart 1663 kwam Brown in Holland aan. In Rotterdam vond hij onderdak bij de Schotse kerk, sinds 1643 een bloeiende gemeente. Hier ontmoette hij Robert MacWard uit Glasgow, die eind 1661 in Rotterdam was gearriveerd. Een maand later voegde zich de bekende John Livingstone bij het gezelschap van verbannen covenanters. Zowel Brown als MacWard was predikant en ging regelmatig voor in de St. Sebastiaanskapel in de Lombardstraat die door de Schotse gemeente werd gehuurd.
John Hogg was de officiële predikant van deze gemeente, MacWard fungeerde als tweede voorganger. De laatste hield zich voornamelijk bezig met de uitgave van de brieven van Rutherford en vertrok na de verschijning hiervan in 1664 naar Utrecht, waar hij enige jaren verbleef. Brown was officieel geen copastor van de Rotterdamse gemeente, maar sprak wel in de kerk en ook in huizen. Hij bemoedigde landgenoten die evenals hij onder het bewind van de tirannieke koning Karel II waren gevlucht.
Brown, MacWard en Livingstone onderhielden goede contacten met gelijkgezinde Hollandse predikanten, zoals Jacobus Koelman en Jacobus Borstius. De eerste vertaalde verschillende Engelse en Schotse puriteinse werken in het Nederlands, Borstius was onder meer verantwoordelijk voor een verkorte vertaling van het boek ”Nafthali” dat in 1668 in Rotterdam van de pers kwam. Wie de oorspronkelijke auteur hiervan was, is niet bekend; het boek was in Schotland verboden. De Nederlandse titel luidt: ”Historie der Kerken van Schotland tot het jaar 1667”.
Brown en zijn vriend MacWard stonden ook op goede goed voet met theologen als Friedrich Spanheim, Gibertus Voetius en Melchior Leydecker. Browns boek ”The Life of Justification Opened”, dat postuum in 1695 verscheen, werd door Leydecker voorzien van een aanbevelend voorwoord. Hij prees Brown vanwege zijn heldere uiteenzetting van het leerstuk van de rechtvaardiging en de verhouding van Wet en Evangelie.
Brown bestreed in dit lijvige boek de opvattingen van de Engelse theologen John Goodwin en Richard Baxter, die volgens hem op deze punten afweken van de Schrift en van de leer van de Reformatie. Het boek werd veel later door Jan Ross in het Nederlands vertaald en verscheen in 1767 onder de titel ”De toegang van Gods genadethroon geopend…”. De Schotse predikant James Walker schreef in zijn ”The Theology and Theologians of Scotland” (1888) dat Browns boek „de meest grondige verklaring en uiteenzetting is van de leer die het behandelt.” Hij noemde Brown de grootste Schotse theoloog van zijn tijd.
In Holland schreef Brown verder onder meer een boek tegen de quakers (ondogmatische gelovigen, die vooral in Amerika zijn te vinden) en een commentaar op de Romeinenbrief. Het laatste kwam in zijn sterfjaar van de pers.
Ook schreef hij een boek dat veel stof deed opwaaien: ”The History of Indulgence” (de geschiedenis van de besluiten van verdraagzaamheid.). De bedoelde besluiten waren door de Britse overheid genomen om de vervolgde covenanters in de gelegenheid te stellen onder bepaalde voorwaarden naar de officiële kerk terug te keren. Brown en zijn medestanders vonden het niet juist om hierop in te gaan, omdat naar hun mening het eigen beginsel op die manier werd verloochend. Hogg en anderen vonden het echter te ver gaan om uit de officiële kerk te blijven nu de overheid een politiek van versoepeling ging volgen en afgezette predikanten onder gematigde eisen weer wilde toelaten.
Hierover ontstond binnen de Rotterdamse gemeente onenigheid. Het boek van Brown kwam in 1678 van de pers. Kort daarvoor had de Britse overheid de Staten-Generaal verzocht om Brown en MacWard uit Holland te verbannen. Livingstone was toen al overleden. Hoewel de Engelse koning het voor elkaar kreeg dat de Staten-Generaal aan zijn dringende eis wilden voldoen, mocht Brown in Rotterdam blijven. Hij was ziek en mocht op doktersadvies niet reizen.
Een boek van Brown dat in Nederlandse vertaling meerdere drukken beleefde, is ”Christus de Weg, de Waarheid en het Leven.” Het verscheen in 1677 in Rotterdam in het Engels, omdat dergelijke boeken in Schotland verboden waren. Jacobus Koelman vertaalde het in het Nederlands. Hij voorzag het van een uitvoerige inleiding, waarbij hij in 25 punten een lans brak voor het houden van „bijzondere bijeenkomsten” van gelovigen „tot onderlinge vermaning, onderwijzing en vertroosting.”
Brown onderhield regelmatig contact met predikanten uit zijn vaderland, vooral met hen die geheime samenkomsten leidden. Na de nederlaag van een groep strijdbare covenanters tegen het Schotse leger bij Rullion Green in 1666 vluchtte kolonel James Wallace naar Rotterdam. Met hem voelde Brown zich zeer verbonden.
Niet lang voor zijn overlijden was hij betrokken bij de bevestiging van ‘veldprediker’ Richard Cameron. Deze werd de leider van de ”remnant”, het overblijfsel van vervolgden dat de strijd tegen het bewind bleef voeren. De bevestiging had in 1679 plaats in de Schotse kerk van Rotterdam, waarbij Robert MacWard en Jacobus Koelman aan de handoplegging deelnamen. Brown hield de bevestigingspreek over Jeremia 2:35: „Ziet, Ik zal met u rechten, omdat gij zegt: Ik heb niet gezondigd.”
Cameron ging hierop naar Schotland en stierf een jaar later de marteldood. Brown ging hem voor in heerlijkheid; zijn preek bij de bevestiging van Cameron was de laatste die hij hield. MacWard merkte op „dat al zijn preken zonder onderbreking het zuivere Evangelie bevatten en niets anders dan het geloof in Christus en de gemeenschap met Hem ademen.”
Brown overleed in september 1679 in Rotterdam. Hij is altijd ongehuwd gebleven.
Die oude weg der zaligheid
„Er moet een wanhopen zijn om hulp of redding uit deze staat (van verlorenheid) te krijgen door onszelf, of door iets wat wij kunnen doen; een overtuiging van de onnuttigheid van alles onder de zon, tot onze uitredding. Geen verwachting van hulp van ons vermeend goede hart, van onze goede voornemens, goede daden van liefde, van onze vele gebeden, de lof van anderen, ons eenvoudig of onschuldig wandelen, of van iets anders binnen of buiten ons, dat Christus niet is. Want zo zolang wij de minste hoop of verwachting hebben om ons eigen werk zonder Christus te doen, zullen wij nooit tot Hem komen; ons hart hangt aan die oude weg der zaligheid door de werken, dat wij niet kunnen verdragen om van iets anders te horen, of ons kunnen begeven tot iets anders.”
(Uit: ”Christus, de Weg de Waarheid en het Leven”, John Brown)
Vrije genade in de vrijstad
„Als de arme zondaar, die gesmacht heeft naar een Zaligmaker, tot de poorten der Vrijstad vervolgd is door de bloedwreker; de gerechtigheid Gods gesmaakt, en gezien heeft hoe goed God is, en de zoetheid der vrije Liefde in een gekruiste Christus gevoeld, en de schoonheid en heerlijkheid gezien heeft van de verborgenheid der vrije genade, recht beantwoordende en overwinnende de verborgenheid van zijn zonde en ellende. O, welk een welgevallen zal hij daarin hebben, en in de weg der Evangelische zaligheid waarin hij de vrije genade ziet overlopen aan alle oevers, tot eeuwige lof van de God aller genade!”
(Uit: ”Christus in de gelovigen, de Hoop der heerlijkheid”, John Brown)