Hester van der Male
Hester van der Male uit Middelburg schrijft zeswekelijks een column in het RD. Ze studeert orgel aan het Utrechts conservatorium en muziekwetenschap in Amsterdam en Utrecht.
Column 28 januari 2012
Liefhebberij
Organisten heb je in soorten en maten. Zo heb je liefhebbers van romantische muziek, barokfanaten en muzikale alleseters. Organisten die nooit tevreden zijn of maar wat aanrommelen. Organisten die aan hun bladmuziek gekluisterd zijn, die de prachtigste improvisaties uit hun mouw schudden of wat zitten te improvizeuren. Je hebt organisten voor wie een digitaal of elektronisch orgel –in organistentaal: hometrainer– alles is. Voor anderen gaat er niets boven het studeren op een pijporgel in de kerk, hoewel ze vaak vergeten te vertellen over verkleumde vingers, bevroren tenen en hoe vals de tongwerken soms zijn.
Ten slotte zijn er nog de hobbyisten en vakmusici, oftewel amateurs en professionals. Hoewel ze wel hetzelfde doen, namelijk orgelspelen, zie ik als conservatoriumstudent toch altijd weer leuke verschillen en overeenkomsten tussen die twee. Over en weer valt er wat te leren.
De belangrijkste overeenkomst is misschien wel de liefde voor muziek. Bij de een is die liefde groter dan bij de ander. Te groot als er niks anders meer bestaat dan muziek.
Een amateur heeft minder tijd te spenderen aan muziek dan de vakmusicus. De laatste stapt ’s ochtends op de fiets om een hele morgen aan de slag te gaan in de kerk, terwijl de eerste het moet hebben van de spaarzame vrije uurtjes na een lange werkdag. Een amateur is blij dat-ie de toetsen weer mag beroeren als moment van ontspanning. Voor een beroepsorganist hoort studeren er gewoon bij en is het soms meer moeten dan mogen.
Van de amateur wordt minder verlangd dan van de vakmusicus. Niettemin: wie je ook bent, wat je doet, kun je maar beter goed doen. Door de hoge eisen en prestatiedruk van de beroepspraktijk kan het plezier wel eens wat op de achtergrond raken. Ik ben wel eens jaloers op het enthousiasme van bevlogen amateurs. (Wees niet bang, meestal is het een feest om weer te mogen studeren!) Maar als ze klagen dat ze zo weinig van de muziek snappen, voel ik me bevoorrecht een heel klein beetje te begrijpen wat de componist bedoelde.
Wat ik naast muzikale liefde helaas wel bij allebei tegenkom, is haat en nijd. Onbegrip. Elkaar uitschelden voor alles wat lelijk is. De luisteraars doen soms dapper mee. Kom op, muziek maken is veel mooier!
Organisten, een bijzonder volkje, dat we niet kunnen missen. Schuif de amateur aan de kant en in de meeste kerken blijft de orgelbank de volgende dienst leeg. Schaf de vakorganist af en heel wat mooie, moeilijke muziek verstoft in de kast. Ze mogen elkaar alleen wel wat vaker complimenten geven.
Column 17 december 2011
Opname
Je zult maar opgenomen zijn. Je muzikale spel, bedoel ik. Wat opgenomen is met de microfoon, ligt voor altijd vast. Een momentopname waar je natuurlijk achter wilt staan. Het komt dus op het opnamemoment aan. Als je je goed hebt voorbereid, genoeg gestudeerd hebt, uitgerust bent, de muziek begrijpt, komt hét er wel uit. Met gezond zelfvertrouwen hoef je nergens bang voor te zijn.
Bangheid kan juist een reden zijn voor opname, zoals ik van dichtbij meemaakte. Opname in het ziekenhuis, op de afdeling waar psychische problemen behandeld worden. Daar gaat ook een hele periode aan vooraf. Niet zozeer van groeien, maar van kleiner worden, van steeds minder kunnen. Van stille strijd als medicijnen niet aanslaan. Als je altijd bang bent, is opname soms de beste oplossing om met angst om te leren gaan.
Veel musici zijn ook bang. Bang om voor publiek te spelen. Niet zo erg dat er een opname voor nodig is, maar trillende handen en knikkende knieën zijn wel funest voor snelle nootjes en een mooie toon. Daarom worden er heel wat pilletjes geslikt die dat onderdrukken.
Op cd’s klinkt alles perfect, maar dat is niet altijd het resultaat van een momentopname. Uitgezonderd improvisaties betekent opnemen alles vijf of zes keer spelen en de opnametechnicus de beste stukken aan elkaar laten plakken. Bij een concert moet hét er wel uitkomen op het juiste moment.
Opnames in het ziekenhuis duren iets langer. Nieuw gedrag aanleren kost nu eenmaal tijd. Toch is dit soort opnames gelukkig maar tijdelijk. Na een paar maanden kun je meestal weer zelfstandig functioneren. Iets om trots op te zijn! Musiceren is een vak apart, maar aan jezelf werken is nog veel moeilijker.
Door aan zichzelf te werken, kunnen musici ook hun podiumangst overwinnen. Stap één is de angst bespreekbaar maken. In de muziekwereld is dit nog behoorlijk taboe. Tussen haakjes: ziekenhuisopnames helaas soms ook. Helemaal niet nodig.
Een beetje relativeren wil nog wel eens helpen. Zelf hoor je die ene fout het hardst en is voor je gevoel het hele muziekstuk bedorven, maar het publiek hoort het vaak niet eens. Zodra het concert afgelopen is, is het alweer vergeten. Zelf kun je dus die lelijke noot ook het beste maar snel vergeten. Veel voor publiek spelen helpt ook om minder bang te zijn. Het wordt dan gewoon.
Een beetje zenuwen hebben is ook gewoon. Met de juiste hoeveelheid ga je juist beter spelen. Zodat het toch een mooie opname wordt, die je elk moment wilt horen.
Column 5 november 2011
Het goede doel
Als klein meisje –knuffelbeer vast, duim in de mond– zat ik vaak gekluisterd aan de cassetterecorder met verhalenbandjes. Een van die verhalen ging over een jongetje dat langs de deur kwam met de vraag: „Hebt u iets over voor het goede doel?”
Zonder geld kunnen goede doelen niet gehaald worden. Er wordt van alles uit de kast getrokken om geld binnen te krijgen, zoals het maken en verkopen van cd’s met muzikale inhoud. Natuurlijk voor een leuke prijs. Maar is het wel zo’n goed middel om geld binnen te krijgen?
Volgens Van Dale betekent ”goed” dat iets kwaliteit bezit. Bij de meeste doelen zit dat wel goed. Bij een goed doel horen dan ook financiële middelen van goede kwaliteit. In dit geval een cd waar iets goeds op staat. Dat vraagt dus om goede muziek die goed uitgevoerd en goed opgenomen wordt. Anders schiet de cd z’n doel voorbij, om tot stilstand te komen in de kast. Hoeveel schijfjes zijn er op deze manier al niet het cd-rek ingerold en worden weinig of nooit gedraaid?
Muziek doet iets met de luisteraar. Het sticht, smaakt naar meer, of stompt af. Ik vrees dat het laatste er de oorzaak van is dat veel cd’s, gekocht voor het goede doel, in de kast blijven staan. Er is al zoveel van hetzelfde en er komt weinig nieuws. Echt moois. Echt goed. Kwaliteit.
Ik waardeer alle goede bedoelingen, maar er zit een keerzijde aan dat glanzende schijfje voor het goede doel. Goed en goedkoop gaan vaak niet samen op. Zelfs een goede organist moet er uren voor studeren om iets goeds te bereiken. Maar wie wil dat betalen? Een musicus moet ook zijn inkomsten hebben. Dat is voor veel muzikale talenten de reden om niet fulltime met muziek aan de slag te gaan. Dat is jammer, als we om deze reden onze talenten niet zo goed mogelijk kunnen gebruiken.
Voor weinig geld meewerken aan opnames (en zangavonden!) voor het goede doel is dus problematisch voor veel musici, want anders kunnen ze zichzelf binnenkort wel bestempelen als het goede doel. Conclusie: tussen het goede doel en de goede cd gaapt een kloof, die niet voor een leuk prijsje op te vullen is.
Misschien even goed nadenken voordat we de volgende cd opnemen of aanschaffen. Óf gewoon rondgaan met de collectebus voor het goede doel, óf betalen voor wat de muziek waard is. Dan kluistert vanaf nu elke nieuwe cd de luisteraar aan de luidspreker, met of zonder knuffelbeer als stille meeluisteraar.
Column 24 september 2011
Vrolijke noot
Zijn de oren gespitst? Tien dwingende redenen om te luisteren naar… de orgelbewerking die Bach van Vivaldi’s Vioolconcert opus 3 nr. 8 maakte: het Concerto in a, BWV 593.
Vreugde is onmisbaar in het leven. Vivaldi’s Concerto ís vrolijkheid en doet wonderen bij boze, bange en verdrietige mensen. Vreugde wordt nog groter door een verzameling vrolijke noten van Vivaldi.
Antonio Vivaldi componeerde met plezier. Ik zie ’s ochtends vooral mensen met een somber gezicht naar hun werk gaan. Geen vrolijke aanblik onder de Hollandse grijze luchten! Kies ander werk, volg Vivaldi’s voorbeeld of ontwaak met zijn muziek.
Ik hoor hardwerkende lieden al roepen dat het niet altijd feest kan zijn. Toch gaan ernst en luim prima samen. Vivaldi, een roodharige priester, droeg trouw de mis op en had de tijd om na te denken over de serieuze zaken van het leven. Ondertussen vloeide er wel eens een vrolijk noot uit zijn ganzenveer.
Vivaldi gaf meisjes uit een weeshuis in Venetië muzikaal onderricht. Keurig opgevoede meisjes die prachtig speelden en goed luisterden naar de meester. Je zou terugverlangen naar die goede ouwe tijd, want de jeugd van tegenwoordig…! Misschien dat er met collectieve muzieklessen nog wat te redden valt.
Het zal je maar gebeuren, de wereld staat vanwege jou na 400 jaar op haar kop. Stoffige, vergeelde muziekkladjes: de ”Vier Jaargetijden”! En de (viool)concerten. Onlangs dook er in Schotland nog een fluitconcert op. Iedereen wil toch kennismaken met dit wereldwonder!
De concertzalen worden tegenwoordig gevuld door de elite. Vivaldi hield daar niet van. Hij schreef eenvoudige, toegankelijke muziek. Voor de gewone man die naar de concertzaal komt of in de huiskamer muziek tevoorschijn googelt.
Luisteren naar Vivaldi’s concert is een prima manier om repertoirekennis te vergroten. Stravinsky vond namelijk dat de honderden concerten van onze Italiaan honderden variaties op één concert waren.
Nu niet denken dat Vivaldi flutmuziek schreef. Zelfs de muzikale grootmeester Bach was ervan gecharmeerd. Hij bewerkte verschillende vioolconcerten voor orgel.
Had Vivaldi een heel strijkorkest nodig, Bach kon het alleen af. Bovendien had hij de keuze uit strijkers, toeters en fluiten. En dat alles met twee handen en twee voeten. Het orgel.
De combinatie Bach-Vivaldi is onweerstaanbaar. Uit de pijpen buitelen vlugge nootjes waar je niet stil van kunt blijven zitten. Orenschijnlijk word je in het tweede deel wat rust gegund; tweestemmig lijkt tenslotte niet zo spectaculair als vier- of zesstemmig. Maar als je goed luistert, geloof je je eigen oren niet.
Column 25 juni 2011
Orgelfeminisme
Vrouwen, altijd hebben ze wat. Aan gespreksstof geen gebrek. Door de eeuwen heen werden ze steeds mondiger. Ze dulden steeds minder tegenspraak. Ze klimmen steeds hoger op de maatschappelijke ladder, maar zitten nog net niet in het torentje in Den Haag. Daar steken mannen wel een stokje voor.
Prima als de heren uitdragen dat de vrouwen een bijzondere positie hebben. Het doet me goed dat ze zo bezorgd zijn dat de vrouw zich binnen de politiek niet thuis zal voelen. Want thuis, daar hoort ze tenslotte. Kan ze zingend de afwas doen en de was ophangen. Mannen hebben helaas geen tijd meer om te musiceren. Ze hebben het te druk met praten, ze zitten te veel op hun stokpaardjes.
Als vrouw luister ik stilletjes mee en moet er soms een beetje om lachen. Toch is het eigenlijk om te huilen als ze het oneens zijn. We zijn het gelukkig nog wel met elkaar eens wat de positie van de vrouw in de kerk betreft: de vrouw hoort stil te luisteren.
Heren, toch voorzie ik binnen afzienbare tijd een groot probleem. Het aantal mannelijke organisten loopt sterk terug. Een ontwikkeling die ik met lede ogen aanschouw, maar waaraan ik ook m’n steentje bijdraag. Op de orgelafdeling van het conservatorium lopen namelijk beduidend meer vrouwen dan mannen rond. De orgelwereld vervrouwelijkt.
Ook al loopt de gereformeerde gezindte niet voorop met de laatste mode, toch verwacht ik dat dit verschijnsel onze kerkdeuren niet voorbij zal gaan. Een voordeel is dat ik me dan niet meer zo eenzaam voel tussen alle gereformeerde orgelbroeders.
Het lijkt me niet gek… de vrouw die plaatsneemt achter het orgel om de zingende gemeente te begeleiden. Zonder woorden, maar met handen en voeten zal ze dan toch het meeste te zeggen hebben en misschien wel meer dan duizend man overstemmen. Sterker nog, als zij het voortouw niet neemt, durft de gemeente niet eens in te zetten. Dan blijven ook de mannen zwijgen.
Als dit te feministisch klinkt, moeten we maar weer terug naar af. A capella zingen, zoals de gemeente van Calvijn deed. Of nog verder terug in de tijd, toen alleen de mannen van zich mochten laten horen in de kerk, gregoriaans nog wel. Maar daar zit weer zo’n rooms luchtje aan.
Ik denk ook niet dat dit de oplossing zou zijn, want mannen hebben toch geen tijd om te oefenen. Ze hangen nooit de was op. Dus dames, kruip achter de klavieren en begeleidt de heren terwijl zij zingend de was laten wapperen!
Column 14 mei 2011
Onderwerp van gesprek
Ook al is niet iedereen muzikaal, iedereen heeft wel iets met muziek. Als ik vertel welke studie ik doe, levert dat vaak boeiende reacties op. Al is het maar dat iemand zegt zelf niet muzikaal te zijn. Niettemin, zoveel mensen, zoveel muzikale voorkeuren.
Het is heerlijk om te keuvelen met muzikale hobbyisten die daar uren ongedwongen en enthousiast over kunnen bomen, behalve als ze niet weten waar ze het over hebben. Interessant is ook waarom muziek maken voor sommigen niet leuk is. Omdat het vroeger móést, of juist niet mocht?
Overduidelijk: muziek geeft een klik. Ik ken diverse echtparen bij wie een muzikale ontmoeting zelfs het begin was van een tocht in het huwelijksbootje. Niet zelden nemen ze het kroost mee op sleeptouw. Altijd verzekerd van een gespreksonderwerp: muziek.
Je raakt dus nooit uitgepraat over muziek. Bovendien is muziek al een taal op zich, een prima communicatiemiddel. Onder het genot van een kopje koffie ooit al eens aan elkaar laten horen van welke muziek je het meest houdt? Scheelt een hoop uitleg en gepraat.
Het kan ook anders. Als je er niet van houdt dat de buren orgelspelen, laat je jouw ramen en die van de buren trillen met je luidsprekers. Met muziek kun je ook botsen, zonder woorden. Dat sticht niet. Beter is het om samen muziek te maken. Dan spreek je echt dezelfde taal.
’s Zondags uit de kerk tijdens het koffiedrinken, nog voordat de ramen gaan trillen, hebben we het thuis vaak over muziek. Over hoe niet het orgel, maar de organist speelde en hoe de gemeente zong. Of het tot stichting was, tot lering of vermaak. Bij de meeste gezinnen wordt er koffiegedronken bij een vast trio: de dominee, de koster en de organist. Maar hoe vaak zit er in de koffie niet een flinke scheut ergernis in plaats van suiker? Te zoetjes praten hoeft ook niet, een kritische noot kraken mag best. Daar houden wij ook wel van.
’s Avonds komt er nog wel eens een schaaltje vol op tafel. Ook dan hebben we het vaak over muziek. Dat heb je als je met meerdere muzikale familieleden onder één dak woont. Soms gaat het bijna nergens anders over. Maar als je het nooit over de belangrijkste zaken van het leven hebt, dan gaat het nergens over. Dus zondags onder de koffie niet vergeten waar het in de kerk over ging. Maar waar hebben we het dan langer over, over de muziek of over de preek? Wat ook weer niet inhoudt dat je nooit over muziek mag praten.
Waar zullen we het morgen eens over hebben als de koffie bruin is?
Column 2 april 2011
Dagboek van student
Het gaat niet altijd zoals het hoort… Klokslag acht uur verstoren de wekker en de haan mijn dromen. Zeven uur geleden hing ik nog was op, dus de gordijnen gaan pas om negen uur open. Muziekboeken in de tas, met een boterham op de fiets, richting station, waar de trein keurig voor mijn neus wegrijdt. Wachten op de volgende duurt langer dan verder fietsen. Bovendien zijn zingende vogeltjes een mooier voorspel op muzikale bezigheden dan snurkende treinreizigers.
Op het conservatorium begint de dag met pianoles. Prachtig, die pianosonates van Haydn, maar lastig om te spelen. Mijn vingers lijken alles te zijn vergeten, net als gisteren. „Overmorgen gaat het vast beter”, troost mijn pianojuf. „In fragmentjes oefenen helpt.” Dat wist ik al, maar domweg doorspelen vraagt minder denkwerk.
Onderweg naar het orgel maak ik een tussenstop bij het klavecimbel. De lichte aanslag is goed om mijn onwillige vingers onder controle te krijgen. Met driekwartier vertraging beland ik eindelijk op de orgelbank. Pedaalschoenen aan, muziek voor mijn neus, potlood bij de hand, broodtrommel naast me. Studeren maar. Gelukkig is het warm in de kapel; kunnen mijn vingers niet kou als excuus gebruiken om slecht hun best te doen.
Bibber, mijn orgelles komt in zicht. Het liefst laat ik het stuk dat maar niet vlotten wil, in de tas. In fragmentjes oefenen helpt evenmin als honderdduizend keer doorspelen. Gelukkig weet de docent raad: „Als je nu eens bewust kijkt en luistert naar je handen en voeten…” Dan doen ze opeens wél wat ik wil.
Om vier uur draaien de rollen om. Mijn leerling vindt alles leuk, behalve luisteren. Als leerlingen het zichzelf niet moeilijk maken, maken ze het leraren wel moeilijk.
Met een hoofd vol muziek fiets ik aan het eind van de middag de stilte buiten de stad tegemoet. Spontaan begint het spatbord een ratelconcert, om uiteindelijk het werk neer te leggen. Ik had ook eerder naar de fietsenmaker moeten gaan. Ik krijg bewonderende blikken van veel fietsers, die vrolijk doortrappen. Gelukkig helpt een behulpzame meneer het laatste restje roest af te breken. Dankbaar fiets ik verder.
Thuis heeft mijn huisgenote een heerlijke pan spaghetti klaarstaan. Restjesweek is een ideale gelegenheid om de koelkast annex vriezer te ontdooien. Met kaarsjes in de koelkast gaat het vast sneller. Totdat het naar geschroeid plastic ruikt…
Bij kaarslicht studeer ik achter de piano nog een paar lastige loopjes om moed te verzamelen voor mijn scriptie. Het einde van mijn studententijd komt in zicht, maar of ik dan weet hoe het hoort?
Column 19 februari 2011
Luidruchtig
Studenten staan bekend als luidruchtig en drukbezet. Tja, dat klopt. Een goed excuus is de studentenvereniging. Die kost tijd en daar kun je van je laten horen. Aan beide zaken ga ik me wel eens te buiten.
Sommige verenigingen bejubelen in hun eeuwenoude lijflied de student als drankorgel en adviseren hem verder te eten en vrolijk te zijn. Het studentenkoor van de universiteit waarin ik ooit meezong, gaf hetzelfde advies tijdens jaaropeningen. Nu zing ik andere liederen, want zingen is een geliefde bezigheid op onze vereniging. Bijvoorbeeld tijdens de rondleiding door een kloosterkapel in de vakantie. Spontaan weergalmde vierstemmig Psalm 23 van Jan Zwart.
Twee keer bezochten we tijdens een weekend de kerkdienst in een grote gemeente. Zestig studenten onder de galerij. De openingspsalm volgde. Pas na de eerste regel was de gemeente te horen: ze bleek nog niet aan het einde te zijn. Hoezo luidruchtig?
Geen kringweekend verloopt zonder gezang. In een prachtige vakantiebungalow met Urker mannenzang en liedjes over Jip en Janneke op grijsgedraaide schijfjes, in een antiek boerenoptrekje met ouderwetse radio, of in een primitieve kampeerboerderij met valse piano: zingen kun je overal. Zelfs tijdens een boswandeling. Zonder dat we ons ervoor schamen.
Tijdens kringavonden en lezingen in de kerk gaat het psalmboek van 1773 open. Psalmzingen doen we isoritmisch, want ritmisch riekt naar verlinksing. Traditionele studentenliederen laten we zeker links liggen. Wel zingen we uit onze eigen liedbundel, het liber, waarvoor geput is uit verscheidene kerkelijke tradities. Binnen studentenverenigingen worden immers tradities levend gehouden. Een traditie van de Reformatie en de Nadere Reformatie was het zingen in huiselijke kring. Liederen gingen zelfs mee de straat op. Van liederen in eenvoudige, bevindelijke taal, tot hoogstaande dichtkunst. Zo ook het verenigingsboek. Met het verenigingslied gebaseerd op teksten uit Efeze en Timothéüs, een Datheenberijming, gregoriaans, piëtistische gezangen, lutherse koralen, Engelse hymnes, Amerikaanse psalters, broederlijk naast elkaar in de zak, overal mee naartoe.
Zoals de ouden zongen, piepen de jongen. De jongen hoor ik steeds minder. Waneer gaan de huiskamers weer galmen? Waarom zingt elke kerkelijke gemeente nog steeds haar eigen lied? Schamen we ons voor luidruchtige broederschap? Niet alleen studentenverenigingen worden geacht het pand te bewaren, dat moet ook daarbuiten. Ook al kost dat tijd.
Voor verantwoord tijdverdrijf heb ik nog een liber over, alleen bestemd voor gebruik binnen de vereniging. Vergeet niet het glaasje water om de keel te smeren.
Column 8 januari 2011
Gevulde leegte
Ruim een week geleden werd ik ’s ochtends wakker met ongevraagde achtergrondmuziek. Daar leek het tenminste op. Wel een beetje uit de maat, afkomstig uit alle richtingen, gillend en grommend. Juist ja, geknal. De hele dag vlogen me de knallen om de oren, het hoogtepunt direct na middernacht.
Daarna werd het stil. De lucht was weer leeg. Heerlijk. Kon ik weer rustig slapen. Mijn konijn ook, net als alle andere beesten. Die nuchtere, zwart-witte Hollander met zijn lange oren moet niets hebben van geluidsoverlast.
Niet alle Hollanders zullen het met mijn viervoeter eens zijn. De meeste landgenoten houden blijkbaar wel van een beetje geknal; niet alleen op oudjaar, het liefst dagelijks. De massa loopt getooid met snoeren met doppen in de oren zeeziek over straat, zonder de rest van de massa te zien. Meedeinend op de elektronische knallen. Niet te hard, maar de buren kunnen het wel net horen. Onbewust bedoeld om leegte op te vullen?
Heftiger kan ook, zoals ik laatst las: „De muziek werd een wereld om in te vluchten. Als ze zich rot voelde of als er weer een ruzie was, dan hielp het als ze de beats in haar lijf voelde. De monotone dreun leek de onverschilligheid in haar naar de oppervlakte te trillen, alsof ze minder kwetsbaar was en meer durfde” (blz. 244). Veertien jaar was de hoofdpersoon uit de roman ”Stuifzand” van Joke Verweerd en er was een dreunende leegte die haar ouders niet hoorden. Een verhaal, net echt.
Leegte kan dichterbij komen dan je denkt. Hebben we dan de juiste vulling voor handen?
Veel muziek is lege vulling. Of het nu geestelijk is of niet. Leeg is het als je betekenisvolle woorden zomaar langs je heen laat gaan. Ook is het leeg als de woorden omlijst worden door betekenisloze klanken. Lege klanken.
Nette kerkmensen houden zich natuurlijk niet bezig met geknal of gedreun. Hoewel, soms gaat het dak bijna van de kerk. Prachtig, al stem ik van harte in met de klaagzang van menig kerkbezoeker over de allesoverstemmende orgeld®eun. Die klankvulling laat de harten in de volste kerk ten diepste leeg.
Laat zingende monden de kerk maar vullen. Laat de mond maar overstromen waar het hart vol van is. Vervuld van God. Die klanken mogen wat mij betreft over de kerkmuren heen stromen. Over de voorbijganger, om die te vullen. Naar de hemel om God te loven, al zullen we de engelenzang nooit overtreffen.
Bij het begin van een nieuw jaar kan zomaar de vraag rijzen hoe hemelse muziek zal klinken.
Een zegenrijk, gevuld muzikaal nieuw jaar toegewenst!
Column 13 november
Muzikale dieren
Naast muzikale mensen zijn er ook muzikale dieren. Fluitende vogels, zingende walvissen, piepende muizen, zingende dolfijnen, trompetterende olifanten, huilende wolven, jankende honden, snerpende krekels, brulkikkers, brulapen. Alarmeren, dreigen, lokken: ieder doet het op zijn eigen wijs. Diermuziek, volgens de diermusicologen. Als je goed luistert, klinkt alles misschien niet even edel, maar wel heel menselijk.
Bestaan er wel muzikale verschillen tussen mens en dier? Dieren gebruiken muziek als communicatiemiddel, mensen maken muziek vanwege de schoonheid. Blijft de vraag of alle menselijke muziek toonkunst is. De knapste musicus die op het concertpodium alleen speelt tot zijn eigen eer, wordt misschien wel overtroffen door de zingende merel die op het dak haar territorium afbakent.
Dieren hebben al veel componisten geïnspireerd. Mijn favoriet is ”Le Carnaval des Animaux” van Saint-Saëns, waarin het orkest een grote dierenoptocht aan je oren voorbij laat trekken. Elk deeltje beeldt een dierlijke eigenschap uit, waarbij de titels veelzeggend zijn. De introductie en koninklijke mars van de leeuw, wordt gevolgd door kippen en hanen, muilezels of snelle dieren, schildpadden, de olifant, kangoeroes, een aquarium, personages met lange oren, de koekoek in het diepst van het woud, een volière, zwoegende pianisten (uitzondering op de regel), fossielen, de zwaan (topper!) en de finale.
Nog leuker wordt het als dieren zelf muzikale bijval geven. Laatst hoorde ik op een orgelconcert Händels beroemde ”Koekoek en de Nachtegaal”, oorspronkelijk voor orgel en orkest geschreven. De orkestleden hadden die avond hun plaats afgestaan aan gevleugelde toehoorders die buiten de kerk stiekem meeluisterden. Terwijl de koekoek en de nachtegaal via de toetsen uit de orgelpijpen vlogen en een wedstrijdje deden wie het hoogste kon, kregen ze versterking van de zwaluwen. Uiteindelijk hadden die het hoogste en het laatste woord.
Bezoek van een vleermuis is pas echt spannend. Tijdens een concert stond ik naast de organist klaar om blaadjes om te slaan en te registreren. „Piep-piep”, hoorde ik ergens boven mijn hoofd. De eerste akkoorden daverden door de kerk en wie landde er toen keurig op het pedaal? „Piep-piep”: de vleermuis. Goed uitgekiend, net niet onder de voeten van de organist. Die speelde intussen rustig verder, zich van geen gevaar bewust. Terwijl ik toekeek, kwamen zijn voeten wel erg dicht bij het beestje in de buurt. Er zat niks anders op dan het voorzichtig bij een vleugel te pakken en met een sierlijke boog over de balustrade richting het publiek te laten zweven.
„Piep-piep”, hoorde ik het hele concert. En een week later weer. Gelukkig bleef het dit keer boven mijn hoofd. Maar wie had nu het applaus verdiend?
Column 2 oktober 2010
Schrijven en muziek
Hoe schrijf je een column over muziek? Schrijven is immers een kunst apart. Geen vanzelfsprekende voor een organiste in wording.
Vrouwen mogen dan bekendstaan als praatgraag, schrijven is net even iets anders. Een kind gaat meestal vanzelf praten, of nog eerder zingen. In groep 3 kost leren schrijven vaak de nodige inspanning. Musiceren op de muziekschool of het conservatorium lijkt voor slechts enkelen te zijn weggelegd (onterechte gedachte!). Maar waar leer je schrijven over muziek? Bij muziekwetenschap wordt er aandacht aan besteed, maar de handleiding ontbreekt.
Even iets anders: Hoe schrijf je muziek? Ik ben geen componist en heb eigenlijk nog nooit serieuze pogingen ondernomen er een te worden. Ik kijk dus, waarschijnlijk net als de meeste mensen, vol bewondering naar iedereen die iets moois op papier krijgt.
Componeren heeft iets verhevens. Toch kan elke musicus een tipje van de sluier oplichten. Componeren is een kunst, maar ook een ambacht. Er is zoiets als inspiratie, bijvoorbeeld een hoofd vol muziek. Muziek die naar buiten wil, gevangen wil worden in noten. Maar dan komt het ambacht om de hoek kijken. Een echte vakman of vakvrouw kent de regels. En die zijn er, ook voor muziek. Te veel om op te noemen. Neem nou, bijvoorbeeld, de afstand tussen twee stemmen die allebei omhooggaan. Bij sommige toonafstanden stoppen we het liefst onze oren dicht, terwijl andere prachtig zijn. Overigens dachten ze daar in de middeleeuwen wel anders over; elke tijd kent zijn eigen regels. Hoewel, sommige stijlen hebben er lak aan.
Ingewikkelder wordt het met drie, vier of vijf stemmen. Een van mijn eerste ‘composities’ was een vierstemmige koraalzetting, waarmee het schrijven van muziek eenvoudiger leek te zijn dan ik dacht. Bovendien blijken de psalmmelodieën bijzonder geschikt te zijn om het vak onder de knie te krijgen.
Componeren is een kunst apart. Eigenlijk is er geen kunst aan, want het valt te leren. Echte kunst is vernieuwend: oude muzikale vormen in nieuwe noten. Vormen loslaten. Grenzen opzoeken van wat mogelijk is. Bach deed dat ook. Kunstenaars spelen met de regels. Misschien dat onze oren het niet altijd weten te waarderen, maar het blijft kunst. Oren kunnen trouwens ook leren.
Er is dus een overeenkomst tussen schrijven over muziek en het schrijven van muziek: er bestaat geen kant-en-klaarrecept voor. Rest mij één advies: probeer het gewoon, al spelend met de regels der kunst! Doe ik ook…