Zet mens centraal, niet wetten en regels
In de Waalse Kerk in Den Haag wordt iedere derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een Haagse predikant spreekt daarin een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een korte toespraak houdt. Dinsdag 20 januari sprak minister J. P. H. Donner (CDA).
We hebben het net gelezen: „De wet van de Heer is volmaakt: levenskracht voor de mens. De richtlijn van de Heer is betrouwbaar: wijsheid voor de eenvoudige” (Psalm 19:8-12). Dit jaar wordt in deze diensten stilgestaan bij Gods gebod in het publieke leven. Ik ben blij dat minister Rouvoet daarbij de koopkrachtplaatjes voor zijn rekening neemt de dag voor Prinsjesdag; die zullen volgend jaar weinig opwekkend zijn.Gods geboden zijn heilzaam voor de samenleving. Je zou bijna zeggen: ja natuurlijk. Bidden we niet aanhoudend al 2000 jaren: „Uw Koninkrijk kome; Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op aarde” (Mattheüs 6:10). ”Mens-zijn” houdt in: samenleven met anderen. Als Gods geboden heilzaam zijn voor mensen, moeten ze dus wel heilzaam zijn voor de samenleving.
Maar wat betekent dat? Moeten we Gods geboden als wetten invoeren en aan de samenleving opleggen? Was het maar zo eenvoudig. Het is vaak geprobeerd, met de beste bedoelingen, en het is altijd geëindigd in geweld, dwang - en bloed aan de handen. Zelfs bij Calvijn in Genève kwam het tot de brandstapel, gevangenis en geweld.
Dat is niet omdat die geboden niet heilzaam zouden zijn, maar omdat het geen aardse wetten kunnen zijn. Stel we zetten de tien geboden om in een wet, dan begint die met: „Wij Beatrix, in gemeen overleg met de Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan…” Maar Gods geboden gelden niet omdat Beatrix het goedvindt en verstaat, maar omdat Hij het wil. „Ik ben de Here uw God” staat erboven - en wij zeggen daarop: „Onze hulp is in de naam des Heren.”
Gods wet is heilzaam voor de samenleving, omdat hij heilzaam is voor mensen die dat gebod aanvaarden en daaruit leven. Gods geboden richten zich tot mensen. Ze zijn heilzaam voor de samenleving, als we ze in het dagelijks leven betrachten; Uw Woord een licht op mijn pad. Maar als dat niet uit overtuiging geschiedt, heeft het geen zin om als overheid daartoe te dwingen. Want zelfs als het zou lukken om ieder door de wet te dwingen zich naar de geboden te gedragen, wat is dan de waarde daarvan als het niet uit overtuiging geschiedt? Als het niet uit het hart komt maar plicht is, heeft het gebod geen waarde en wordt naastenliefde zielloze plicht. Dan geldt dat oude gezegde: „Al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding.”
Een zondaar die zich als heilige voordoet, blijft een zondaar; en als mensen niet heilig zijn, kan de overheid hen niet heilig maken. Overheden die dat wel proberen, maken er al gauw een hel van. Het is de verzoeking die Christus in de woestijn weerstond, toen de duivel hem de heerschappij over „alle koninkrijken der aarde” aanbood - voor één knieval. Het is de kroon van David die Hij later afwees met de woorden: „Mijn rijk is niet van deze wereld.” Dat rijk komt nog en dat is maar goed ook, want besef: „iedere heilige heeft een verleden, maar iedere zondaar een toekomst.”
Er zijn geen eenvoudige recepten om Gods geboden heilzaam te maken voor de samenleving. Heilzaam is ook niet steeds wat wij daaronder verstaan; eendracht, solidariteit, rechtvaardigheid. Het volgen van Christus kan tweedracht brengen in de samenleving; „hij is tot een val en opstanding van velen in Israël.” Tweedracht; maar niet tot schade van mensen doch tot hun heil. Als we dan zeggen dat Gods geboden heilzaam zijn voor de samenleving moeten we ons daarom losmaken van de begrippen waar we dagelijks in de politiek in spreken en denken; in wetten, regels en algemene belangen. Zo werkt het niet; integendeel, daar begint het probleem juist vaak mee.
De psalm maakt dat ook duidelijk. Het gaat over de volmaakte wet, levenskracht voor de mens. Van de wetten die wij kennen kun je veel zeggen, maar niet dat ze levenskracht geven. Ze beperken, ze verbieden of gebieden. Ze bepalen ons bij wat niet mag. Je kunt ze overtreden, maar je kunt er geen levenskracht uit putten. Het is het soort wetten waar Paulus zich tegen keert; de regels waarin de Farizeeën de volmaakte Wet hadden vertaald. Het soort wetten dat ons alleen maar onze fouten leert. Wetten waaraan mensen ondergeschikt worden gemaakt.
In Psalm 19 gaat het over een ander soort wet. Een wet waar mensen niet aan ondergeschikt zijn, maar die de mens tot steun is; die levenskracht biedt waaruit je kunt leven. Niet een regel die ons leert wat we niet moeten doen, maar die een betrouwbare richtlijn biedt voor wat we wel moeten doen; wijsheid voor de eenvoudige.
Daarin moet de heilzaamheid voor de samenleving gezocht worden. In het antwoord op de vraag hoe we kunnen komen uit een situatie waarin we ons lot meer en meer laten bepalen door regels, grootkapitaal, maatschappelijke krachten en anonieme instituties die ons welvaart en voorspoed moeten brengen, maar waar mensen aan ondergeschikt gemaakt worden. Neem de huidige financiële crisis. Hebben we niet eigen verantwoordelijkheid en waardigheid uitgeleverd aan wetten, het oordeel van anderen en eigen belang? Exorbitante winsten, ongehoorde inkomens en enorme prijzen; daar was toch niets mis mee, want de wet liet het toe, iedereen deed het en als je niet meedeed was je dief van je eigen portemonnee.
We wilden allemaal rijk worden. Wat gebeurde er? De burgemeester van Amsterdam vertelde het zo. „Er kwam een man in het dorp die eikels kocht; 1 euro per eikel. Het dorp liep uit en verzamelde eikels. Hij kocht ze allemaal en beloofde een week later terug te zijn en 5 euro per eikel te zullen betalen. Iedereen zocht de hele week en toen de man terugkwam kocht hij alle eikels. Een week later zou de prijs 10 euro zijn. De week daarop beloofde hij een prijs van 20 euro. Iedereen zocht maar er was bijna geen eikel meer te vinden. Gelukkig kwam er een vreemde koopman langs die een grote hoeveelheid eikels verkocht voor 15 euro het stuk. De hele lading werd opgekocht. Maar aan het eind van de week kwam de man niet terug. Toen waren er in het dorp alleen nog maar eikels en ze waren hun geld kwijt.”
Denk niet dat we geleerd hebben. We zoeken nu al weer de schuld bij anderen en de oplossing in nieuwe wetten en intelligente systemen die herhaling moeten voorkomen. Versta mij wel, dat is nodig, maar het is geen oplossing. Want dan zien we niet dat we de oorzaak mede in onszelf moeten zoeken; dat wetten en regels kunnen aangeven wat we niet mogen doen, maar dat we zelf bepalen wat we aanvaardbaar vinden. Daar gelden geen wetten voor die we met ons verstand bedenken; die wetten bieden slechts een maatstaf, maar wijzelf moeten de maat bepalen naar eigen inzicht en overtuiging. Daar heb je een wet bij nodig waar je uit kunt leven; die levenskracht biedt.
Ik heb het niet alleen over de moeilijkheden waar we nu door de financiële crisis in zijn geraakt. Het gaat om een breder vraagstuk. Steeds zoeken we oplossingen in systemen, wetten en instituties die ons handelen in de goede richting moeten sturen. Daarmee wordt de mens ondergeschikt aan het systeem; aan het kapitaal of aan de markt. Pas als we de mens weer centraal plaatsen -als het systeem er is ten dienste van de mens, en niet andersom- dan kunnen gerechtigheid bloeien en vrede heersen; als mensen zich willen laten leiden door wat God hen ingeeft. Dat soort vernieuwend denken heeft eerder een uitweg geboden, uit de doodlopende wegen die de samenleving had ingeslagen. De Reformatie was zo’n periode, maar er zijn andere geweest. Misschien bieden de grote vraagstukken waar we voor staan opnieuw een aanzet om levenskracht te putten en nieuwe perspectieven te scheppen: „De wet van de Heer is volmaakt: levenskracht voor de mens.”
Denk niet: dat zal de overheid wel even voor ons regelen. Dat zal ze niet; dat kan ze niet. Het is aan ieder van ons om daaraan bij te dragen. Alleen dan kunnen Gods geboden heilzaam zijn voor de samenleving. Daarbij mogen we ons echter gesteund en gesterkt weten door de laatste woorden van Christus: „En zie, Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.”