Taai gevecht
Schiet Nederland door in de aanpak van hangjongeren? Volgens een onlangs verschenen rapport van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) ligt dat gevaar inderdaad op de loer.
„Onder druk van de media kunnen gemeenten zich laten verleiden tot harde, ondoordachte maatregelen, zonder klachten omtrent hangjongeren zorgvuldig in kaart te brengen. Als RMO leggen we tijdig de vinger bij dat risico”, aldus een woordvoerster van de raad twee weken terug in deze krant.Tal van gemeenten beraden zich inderdaad op krasse ingrepen als gebiedsverboden, avondklokken en bestuurlijke boetes. In Venlo, Hilversum en Ridderkerk kiezen bewoners voor maatregelen die volgens de RMO evenwichtiger en kansrijker zijn. Drie betrokkenen uit deze plaatsen lichten hun antihangjeugdproject toe.
Met een prijzenswaardige inzet probeert Sef Jansen, inwoner van Venlo, de hangjongeren in zijn wijk onder de duim te houden. „Ze zitten overal.”
Wat is erger, vraagt Jansen. Wonen in een wijk met tien hangjongeren, of wonen in een wijk met dichtgetimmerde drugspanden, raamprostitutie en schots en scheef geparkeerde campers en caravans? De pretoogjes van de Limburger verraden dat hij erop rekent het verkeerde antwoord te krijgen. Het wonen tussen slooppanden en de dealers? Mis, leven met tien hangjongeren.
In Genooi, zijn wijk in Venlo-Noord, sloegen ze de boel kort en klein. Ruiten van de Witte Kerk -ooit een godshuis, nu een verenigingsgebouw- gingen om de haverklap aan diggelen, speeltoestellen in de parkjes en bankjes in het plantsoen werden in een ijzingwekkende regelmaat vernield, opnieuw geplaatst en weer vernield. De overlast van dealers en prostituanten was erg, maar je wist tenminste waar het vandaan kwam, vat Jansen de gevoelens van de wijk samen. „Hangjongeren zitten overal, vooral ’s avonds en ’s nachts.”
Schrik
Inzage in de kosten van de vernielingen had de gemeente Venlo, aldus Jansen, niet. „Dat houden we zo niet bij”, zeiden ze op het stadhuis. „Als er iets stukgaat wordt het vervangen of gerepareerd.” Een ijverige ambtenaar die in 2000 in de boeken dook, sloeg de schrik om het hart. Jansen: „Alleen al in Genooi bleken jongeren jaarlijks voor 50.000 euro aan vernielingen aan te richten. Dat bedrag keer dertien, vanwege het aantal wijken toen, is 650.000 euro. Abnormaal.”
Jansen werd in 2000 voorzitter van het wijkoverleg Venlo-Noord, nadat hij in 1991 in de bres sprong voor wijkbewoners die met de gemeente botsten over de aanleg van een speeltuin. Aanvankelijk viel zijn optreden niet bij iedereen in goede aarde. Inmiddels loopt hij het stadhuis in en uit en neemt hij samen met gemeente, politie en buurtwerkers met een reeks projecten het voortouw in de strijd tegen de verloedering van de wijk.
Het team begon met ”Geld voor geen geweld”. Dat project gaat ervan uit dat jongeren minder vernielen als ouders, scholen en gemeente hen attenderen op de schade en voorbeeldig gedrag belonen. De gemeente ging overstag: Als de vernielingen in Genooi minder kosten dan de 40.000 euro die gemeente en corporaties jaarlijks reserveren, gaat het overblijvende bedrag naar de wijk en de jeugd.
„Tijdens een vergadering maakten we grappen over het tv-programma ”Over de balk”, over geldverkwistende overheden. Maar zonder dat bewoners het beseften, ging het in Venlo-Noord net zo”, blikt de Limburger terug. Nadat het project van start ging, daalden de vernielingen jaarlijks met een kwart.
Flinke delen van Genooi gingen de afgelopen jaren op de schop. Jansen: „Na de sloop probeerden de school en ik de kinderen zo veel mogelijk bij de nieuwbouw te betrekken. Bijna alle scholieren hebben op de bouwplaats een troffel in handen gehad. Het was bijna vertederend om die verontwaardigde kopjes te zien als je zei: „Jongens, jullie zijn klaar, nu ga ik dat muurtje omduwen.” Als ze dan zeiden: Maar meneer Sef, reageerde ik: „Ja, zo gaat dat hier in Venlo en dat weten jullie heel goed.””
Vier prijzen sleepte ’meneer Sef’ met zijn inspanningen in de wacht, waaronder de onderwijsprijs van de provincie Limburg en de nationale onderwijsprijs van het Instituut voor Nationale Onderwijs Promotie (INOP). „Na de eerste presentatie van ”Geld voor geen geweld” stond de gemeente bepaald niet te trappelen”, tekent hij echter aan tijdens een rondrit door de wijk. „Toen twee kerels van 18 hier René Steegmans doodschopten, omdat hij hen terechtwees, raakte alles in rep en roer. De eerste keer daarna dat ik de burgemeester over het project sprak, zei hij: „Laten we er maar mee beginnen. Ik duw het wel door het college.”
Lichtpuntje
Op de hoek van de Schutroestraat en de Karbinderstraat houdt een buurtbewoner Jansen staande. Het gesprek gaat onder andere over een aantal recente vernielingen in de wijk. Jansen: „Het afgelopen kwartaal was de schade door vernielingen in Genooi even hoog als in de andere wijken in Venlo. Dat is voor het eerst sinds de start van het project.”
Een domper, geeft hij toe, maar er is ook een lichtpuntje. Twee scholieren die hoorden dat de geldmeter door de vernielingen nog op nul staat, maakten zich zo kwaad dat ze de namen van de daders doorgaven aan de wijkagent. Jansen: „Hangjongeren die elkaar aangeven. Dat is toch wel een pluspunt van dit project.”
In het spoor van de klapwaker
De keer dat hij stond te surveilleren bij sporthal De Beverbol herinnert Toon Huizer uit Ridderkerk zich nog goed. Alleen de invalidenparkeerplek was nog vrij en daar dacht een handige chauffeur van te profiteren. Toen zag hij Huizer. Het raampje ging naar beneden en de man vroeg: „Mag ik hier staan?” Huizer zei: „Er staat een bord, alleen voor invalidenauto’s.” Het raampje ging weer omhoog en de man reed weg.
„Wat is dat toch, hè, peinst Huizer hardop, in een kamer van de sporthal. „Is het echt zo simpel dat het geweten van mensen al gaat spreken als ze een hesje zien?”
Huizer is een van de drijvende krachten achter Buurtpreventie Bolnes, een wijk uit Ridderkerk. „Bolnes grenst aan Beverwaard, een wijk van de Rotterdamse deelgemeente IJsselmonde. Hangjongeren uit die wijk lieten in Bolnes een spoor van vernielingen na. Vooral op vrijdag en zaterdagavond, als ze door Bolnes naar het centrum van Ridderkerk gingen. In 2002 hadden we het gehad. Gemeenten en politie stonden met de rug tegen de muur, omdat ze onvoldoende surveillanten hadden. Toen zijn we zelf begonnen, met hulp van de toenmalige wijkagent.”
Met posters en advertenties werden buutbewoners opgeroepen zich te melden als surveillant. Daarop reageren zo’n 150 mannen. Elke vrijdag- en zaterdagavond houden ze in groepjes van twee toezicht. Huizer: „Op het hoogtepunt, in 2005, hadden we 220 vrijwilligers. Daarna zakte het wat in, maar we hebben nog altijd 151 man op wie we een beroep kunnen doen.”
Na de start daalde de criminaliteit in Bolnes met 70 procent. De reden? Huizer grijpt weer terug op het voorbeeld van de chauffeur op de invalidenparkeerplaats. „Wat voor hem geldt, geldt ook voor jongeren. Zien ze dat je op hen let, dan binden ze in.”
Projecten als Buurtpreventie Bolnes kunnen na de aftrap verzanden, is Huizers ervaring. „Je moet doorlopend mensen aanspreken, flyertjes achter de ruitenwissers stoppen. Haal je auto leeg, laat geen zwerfvuil slingeren, blijf alert.”
Vorig jaar wonnen Huizer en zijn mannen de prestigieuze Hein Roethofprijs voor criminaliteitspreventie, volgens de jury vooral wegens de „succesvolle lange duur van het project.” Huizer: „Ik keek ervan op. We zijn niks, geen stichting, geen bv, gewoon een informele club van 150 man.”
Sommigen zien dat anders, bijvoorbeeld het Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid (SBO). Op het congres Veiligheid in de Wijk dat het centrum op 12 en 13 juni belegt in de Jaarbeurs is Huizer een van de hoofdsprekers. Hij moet vertellen hoe een buurtpreventieproject werkt. Zijn familiegeschiedenis maakt dat duidelijk, aldus Huizer. „Een van mijn voorvaderen ging al in 1834 als klapwaker door de straten om burgers te waarschuwen voor onraad. Ik denk dat ik daar mijn verhaal mee begin.”
Pronken met de coach
Anneke Thijssen uit Hilversum werkte voor de kindertelefoon in de regio Amsterdam en Gooi- en Vechtstreek toen ze van School’s Cool hoorde. Het van origine Amsterdamse project richtte zich op leerlingen uit groep 8 die in de brugklas wellicht kopje onder zouden gaan. Aanwijzingen daarvoor waren onder meer hun gebrekkige vaardigheden, hun gedrag, hun gezinssituatie of de slechte integratie van hun ouders. De doelgroep bestond kortom uit kinderen die het op eigen kracht misschien net niet zouden redden, maar met een niet al te ingewikkelde ruggensteun hoogstwaarschijnlijk wel.
De initiatiefnemers van School’s Cool zochten en vonden die ruggesteun in een groep vrijwilligers die stuk voor stuk bereid waren een leerling gedurende anderhalf jaar als mentor onder hun hoede te nemen. Te beginnen in juni, voor de start van het nieuwe schooljaar, tot aan de herfst van het jaar daarop. „Het aantrekkelijke was voor mij de eenvoud”, zegt Thijssen. „Dat je met zoiets simpels als wat extra aandacht helpt voorkomen dat een kind buiten de boot valt, spreekt mij aan.”
Behalve in een tiental Amsterdamse stadsdelen draait School’s Cool inmiddels in Nijmegen, Breda, Gouda en Utrecht. Dan zijn er nog twaalf gemeenten waar -vaak in samenwerking met de landelijke vrijwilligersorganisatie Gilde- een op dezelfde filosofie geënt Coach 4 Youproject loopt. In 2006 begon Thijssen in Hilversum een proef met zo’n Coach 4 Youproject, samen met mede-initiatiefneemster Renee Busink, drie mentoren en drie leerlingen. Nu, in het tweede jaar, zijn het er elf.
Inmiddels is ze behalve projectleider zelf ook mentor, van een Turks jongetje. Eens per week treffen beiden elkaar in zijn ouderlijk huis. Op de overloop, omdat beneden de Turkse tv keihard aanstaat. „De studie is vrijwel nooit het gespreksonderwerp, want hij doet de praktijkschool en heeft zelden huiswerk. In plaats daarvan doen we spelletjes, of ik neem hem mee naar de bibliotheek.”
Een lezer is haar pupil nog niet en des te groter was daarom haar verbazing toen ze bij het laatste bezoek moeder en zus lezend in de woonkamer aantrof. „Hij had ze beiden uit zichzelf meegenomen naar de bieb, en met succes.”
Onderzoek van de Vrije Universiteit naar het Amsterdamse School’s Cool toonde in 2006 aan dat het gros van de begeleide scholieren zich handhaafde op het opleidingsniveau dat aan het eind van de basisschool het beste bij hen leek aan te sluiten. Thijssen: „Er is al veel gewonnen als de mentor een vertrouwensband weet op te bouwen. Her en der gebeurt dat, ook omdat de doelgroep nog de leeftijd heeft waarop ze een beetje kunnen pronken met hun coach. Toen een van onze mentoren aanbelde bij het huis van zijn pupil riep het broertje dat de deur opendeed naar boven: „Je vriend is er.”