WTA waarborgt positie accountant
In het RD van dinsdag 28 juni hield NOvAA-voorzitter P. D. Bosschart AA een gloedvol betoog over het risico van de Wet toezicht accountantsorganisaties (WTA) op de onafhankelijkheid van de accountant. Volgens Anton Dieleman RA
vertoont het artikel opmerkelijk genoeg een typische spagaat. Enerzijds betoogt Bosschart dat alle werkzaamheden van de accountant onder de reikwijdte van de WTA moeten vallen. Anderzijds voert hij argumenten aan om de WTA te beperken tot beursgenoteerde ondernemingen. Op een aantal punten trekt hij onjuiste conclusies. Daarom een reactie waaruit blijkt dat de nieuwe regelgeving de kwaliteit van de accountantscontrole en onafhankelijkheid van de accountant juist waarborgt.
Interne roulatie
De onafhankelijkheidsbepalingen voor accountants zijn gebaseerd op Europese en internationale regelgeving. Deze onafhankelijkheidsvoorschriften zijn voor iedere controleopdracht van toepassing; ongeacht of deze bij Ahold wordt uitgevoerd of bij de spreekwoordelijke kruidenier op de hoek, en los van de vraag of een accountant al dan niet in dienstverband bij een accountantsorganisatie optreedt. De onafhankelijkheidsregels zijn conceptueel van aard, waarbij de accountant op basis van een afweging van onafhankelijkheidsbedreigingen en waarborgen daartegen moet beoordelen of een bepaalde situatie aanvaardbaar is. Deze (elementaire) onafhankelijkheidsbepalingen noemt Bosschart, opmerkelijk genoeg, niet!
Bosschart beweert dat de kantoorvergunning die de WTA vereist, de onafhankelijkheid van de accountant, in dienst bij zo’n accountantsorganisatie, ondermijnt. Hij vergeet daarbij dat de accountant persoonlijk, ook in dienstverband bij een accountantsorganisatie, verplicht is de onafhankelijkheidsregels na te leven. Onlangs is een kwaliteitsrichtlijn, inclusief onafhankelijkheidsregelgeving, van kracht geworden. Onafhankelijkheid is bovendien niet primair relevant ten opzichte van de werkgever, maar ten opzichte van de cliënt. Deze aspecten, gecombineerd met externe toetsing (onder meer door de AFM) waarborgen juist de kwaliteit.
Vervolgens propageert Paul Bosschart een aantal onafhankelijkheidsregels voor beursfondsen. Dat zijn een verbod op de combinatie van controleopdrachten en adviesdiensten, openbaarmaking in de jaarrekening van declaraties van de accountant en verplichte roulatie van accountantskantoren.
De beide eerste punten worden al adequaat geregeld in de huidige onafhankelijkheidsvoorschriften. Die gaan voor de combinatie van controle- en adviesdiensten bij beursfondsen uit van het principe ”nee, tenzij”, terwijl voor niet-beursfondsen het principe ”ja, mits” geldt.
Verplichte roulatie van accountantskantoren lijkt aardig, maar vormt, in de eerste jaren na de wisseling, een belangrijk risico in het kader van de kwaliteit van de accountantscontrole. Daarom schrijft de Nederlandse regelgeving interne roulatie voor in plaats van kantoorroulatie.
Kruidenier
In de conclusies merkt Bosschart op dat zijn voorstel voorkomt dat de Nederlandse regelgeving uit de pas zou lopen met Europese regelgeving. Dat lijkt mij niet juist. Ook de Europese regelgeving schrijft, in de herziene Achtste Richtlijn, voor dat extern toezicht moet plaatsvinden bij alle wettelijke controles; dus niet beperkt tot beursfondsen. Daarmee is de WTA in overeenstemming met deze Europese regelgeving.
Ik kan me niet helemaal aan de indruk onttrekken dat -door de spagaat in de motivering van Paul Bosschart- hij enerzijds (terecht!) een warm voorstander is van de kwaliteit van de accountantscontrole en de onafhankelijkheid van de accountant, maar dat hij vervolgens de hiermee samenhangende regelgeving (WTA en extern toezicht) beperkt wil houden tot beursfondsen. De publieke uitstraling hiervan is inderdaad groter dan van de kruidenier op de hoek, maar heeft de gebruiker van de accountantsverklaring van deze kruidenier niet net zo veel recht op deze kwaliteit en onafhankelijkheid als de gebruiker van de accountantsverklaring bij de jaarrekening van Ahold?