Een op de vijf Nederlanders zegt allergie te hebben, en dat worden er volgens het CBS steeds meer
Steeds meer Nederlanders geven aan last van een allergie te hebben, blijkt uit maandag gepubliceerde cijfers van het CBS. Wat is er aan de hand?
Het aandeel mensen dat zegt een allergie te hebben, nam in tien jaar tijd toe van 18 naar 21 procent, zo komt naar voren uit de Gezondheidsenquête van het CBS. Dit is een gemiddelde, want er zijn aanzienlijke verschillen in leeftijd en geslacht. Allergieën komen het vaakst voor onder 25- tot 35-jarigen, en het minst onder jonge kinderen en hoogbejaarden. Vrouwen hebben er vaker last van dan mannen, maar meisjes juist minder dan jongens. Het omslagpunt ligt bij de leeftijd van vijftien tot twintig jaar.
Ook maakt het uit of mensen in de stad of op het platteland wonen. Zo geeft 24 procent van de bewoners van zeer sterk stedelijke gemeenten aan een allergie te hebben, tegenover 17 procent van de plattelandsbewoners.
Bomen in bloei
„Het is interessant en belangrijk onderzoek”, reageert prof. dr. Geert Houben, immunotoxicoloog en allergie-expert bij het UMC Utrecht en bij onderzoeksinstituut TNO. „Ik beschouw dit soort gegevens echter wel meer als een belangrijke signaleringsrol dan als bewijs dat er een toename is.” Het onderzoek is gebaseerd op vragenlijsten die mensen moesten invullen. „Het is uit de literatuur bekend dat zelfrapportage vaak afwijkt van de daadwerkelijke situatie. Bij voedselallergieën, waarin ik me heb verdiept, kan zelfrapportage zelfs leiden tot een tienvoudige overschatting.”
Als er inderdaad een toename is van het aantal mensen met een allergie, zoals het CBS-onderzoek suggereert, zou klimaatverandering daarin een rol kunnen spelen, denkt Houben. „Bomen komen tegenwoordig eerder in bloei dan tien jaar geleden. Dat betekent dat mensen een groter deel van het jaar hooikoortsklachten kunnen hebben. Of dat ook betekent dat meer mensen allergisch worden, is niet onderzocht, maar wel denkbaar.”
Een klassieke verklaring voor de ‘allergie-epidemie’ is de hygiënehypothese. Die komt erop neer dat mensen die opgroeien in een vrij steriele omgeving, meer risico lopen op het ontwikkelen van een allergie dan mensen die als kind aan veel bacteriën en schimmels worden blootgesteld.
Eczeem
Renee Otten, allergoloog bij het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis (ETZ) in Tilburg, spreekt liever over de biodiversiteitshypothese, een doorontwikkelde variant van de hygiënehypothese. „Tijdens de eerste duizend dagen van je leven wordt je lichaam gekoloniseerd met micro-organismen. De manier waarop je ter wereld komt, via een keizersnee of langs natuurlijke weg, heeft daar invloed op, maar ook wat je eet, de lucht die je inademt en of je antibioticakuren hebt gehad. Hoe rijker de diversiteit aan bacteriën in je darmen en op je huid, hoe kleiner de kans op een allergie.” Dit kan volgens haar verklaren waarom mensen op het platteland minder vaak een allergie hebben dan stedelingen, zoals uit de CBS-cijfers blijkt.
Lonneke Landzaat, kinderarts-allergoloog bij het ETZ, noemt nog een derde verklaring voor het ontstaan van allergieën: de barrièrehypothese. „Als kinderen eczeem hebben, kunnen allergenen (eiwitten die een allergie kunnen veroorzaken, MC) via de huid naar binnen dringen en het afweersysteem prikkelen. We raden ouders van kinderen met eczeem daarom aan om hun kroost al vroeg pinda, ei en noten te geven. Daardoor leert het lichaam deze voedingsstoffen te verdragen en verminder je het risico op het ontwikkelen van een voedselallergie.”
Volgens de CBS-cijfers hebben vrouwen vaker een allergie dan mannen. „Dat zien we ook in de praktijk”, vertelt Otten. „Hoe dat komt, weten we niet precies. Uit onderzoek blijkt wel dat vrouwen met astma meer ontstekingscellen in de longen hebben dan mannen met de luchtwegaandoening.”