Waarom het verstandig kan zijn je baby ei en pinda te geven
De inzichten rond het voorkomen van voedselallergieën zijn de afgelopen jaren radicaal veranderd. In plaats van voedingsstoffen zoals ei en pinda te vermijden, kunnen ouders hun kinderen er beter al vroeg aan blootstellen. Twee deskundigen leggen uit hoe dat zit.
Ongeveer een half miljoen Nederlanders hebben te maken met een voedselallergie. Als zij iets verkeerds eten, ontstaan binnen enkele minuten tot een paar uur klachten als jeuk, benauwdheid en buikpijn. Ook kan er een heftige allergische reactie optreden, een zogenaamde anafylaxie. Zonder snelle behandeling kan zo’n reactie –in zeldzame gevallen– dodelijk aflopen.
Met de juiste adviezen hadden de meeste gevallen van voedselallergie voorkomen kunnen worden, denken dr. Berber Vlieg-Boerstra en dr. Eva Koffeman. Vlieg is diëtist en onderzoeker bij het Amsterdamse stadsziekenhuis OLVG en Rijnstate in Arnhem. Koffeman is kinderarts-allergoloog bij Rijnstate. De twee allergiedeskundigen schreven in april een artikel over dit onderwerp in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Koffeman: „We hebben jarenlang gezegd: Komen er in uw familie allergieën voor, dan kunt u uw kind beter geen pinda’s geven. Dat is, weten we nu, precies het verkeerde advies geweest.”
Tolerantiefase
Volgens de nieuwste richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde doen ouders er juist verstandig aan hun kind zogenaamde allergenen te geven, voedingsmiddelen zoals pinda en kippenei waarvoor mensen relatief vaak allergisch worden.
Belangrijk is dat ouders er op tijd mee beginnen: als hun baby vier tot zes maanden oud is. Vlieg: „In het eerste levensjaar is het immuunsysteem van een kind volop in ontwikkeling. Als je dan op tijd bent, kan het zich aanpassen aan wat het aangeboden krijgt.” Koffeman vult aan dat het immuunsysteem bij zes maanden na de geboorte nog in de „tolerantiefase” zit. Het accepteert nieuwe voedingsmiddelen dan goed. Dat verandert als het kind zo’n acht maanden oud is.
Huidbarrière
Baby’s met eczeem kunnen volgens Koffeman beter al vanaf vier maanden ei en pinda krijgen. Zij lopen namelijk meer risico op het ontwikkelen van een voedselallergie. Dit heeft er volgens de kinderarts-allergoloog mee te maken dat de huidbarrière bij eczeem is aangetast en allergische stoffen daardoor makkelijker via de huid naar binnen kunnen dringen. De route via de huid zorgt er eerder voor dat het lichaam zo’n stof als een ongewenste indringer beschouwt en er een allergie ontstaat, dan als het er via het spijsverteringskanaal mee in aanraking komt.
Ter voorkoming van een allergie, maar ook tegen de jeuk, adviseert de kinderarts-allergoloog eczeem goed te behandelen, met emolliens (vette zalf) en corticosteroïden (hormoonzalf). Vette zalf is nodig voor het versterken van de huidbarrière, hormoonzalf om het immuunsysteem tot rust te brengen.
Kippenei kan als roerei of geprakt door de voeding worden gemixt. Pinda kan in de vorm van pindakaas door een maaltijd worden geroerd. Een theelepeltje of mespuntje geven is volgens Koffeman onvoldoende. „Geef een flinke hoeveelheid, bijvoorbeeld een eetlepel met een kop erop. Zet een pot pindakaas in de kast, als onderdeel van de voeding. Blijf het geven, een of twee keer per week. Stop daar niet mee, want dan maak je het risico op een allergie juist weer groter.”
Notenpasta
Als een kind vanaf vier of zes maanden tot zo’n acht maanden wekelijks ei en pinda binnenkrijgt, is de kans volgens Koffeman en Vlieg minimaal dat het er later allergisch voor wordt. Vlieg, die al tientallen jaren in het vak zit, zegt slechts enkele gevallen te kennen van kinderen bij wie dat toch gebeurde.
De twee deskundigen hebben het alleen over pinda en kippenei. Terwijl er tal van andere allergenen zijn, zoals tarwe, koemelk, soja, noten, vis en schaaldieren. Dat is een bewuste keus, legt Koffeman uit. „We denken dat vroegintroductie voor alle voedingsstoffen zinvol is. Maar zo’n advies werkt niet, blijkt uit een onderzoek waarin ouders acht allergenen vroeg moesten beginnen te geven. Na introductie moet je deze voedingsmiddelen namelijk blijven geven. Mensen houden dat niet vol. Vandaar dat we ons advies liever beperkt houden tot deze twee. Als ouders er de ruimte voor hebben, adviseren we hun hetzelfde te doen met melk en noten.”
Voor koemelk is nog niet keihard bewezen dat vroege introductie een allergie kan voorkomen, maar onderzoek wijst wel die richting op. Koffeman: „Het is daarom geen gek idee om op tijd yoghurt te eten te geven. En als borstvoeding niet lukt of terugloopt, is standaard flesvoeding –op basis van koemelk– de juiste keuze.” Noten kunnen volgens haar het beste worden gegeven in de vorm van gemengde notenpasta. Vlieg: „Verder adviseren we tijdige en gevarieerde introductie van vaste voeding. Dat helpt ook bij het voorkomen van een allergie, omdat dan de andere allergenen vanzelf meekomen.”
Is het niet een idee al die verschillende voedingsstoffen in één potje te doen, een soort Olvarit Plus?
Vlieg: „Fabrikanten van babyvoeding beginnen daar niet aan. Ik denk dat die geen allergenen in hun fabriek willen hebben. Wel zijn er bedrijven die poeders ontwikkelen. Zo is er het Nederlandse bedrijf Vini Mini, dat pindapoeder en cashewnotenpoeder heeft ontwikkeld voor vroegintroductie.”
Koffeman: „Maar dan denk ik: pindakaas is goedkoop, mix dat lekker door het eten.”
Vlieg: „Wij adviseren voor de meeste kinderen pure pindakaas te gebruiken, zonder suiker en andere toevoegingen. Roer het laagje olie dat erop drijft even door voor gebruik.”
Kan een kind ook via de moedermelk tolerantie ontwikkelen voor bijvoorbeeld pinda?
Koffeman: „Het geven van moedermelk heeft tal van voordelen, ook voor het immuunsysteem. Maar het is niet zo dat de moeder veel invloed heeft op de allergeenblootstelling van het kind.”
Vlieg: „Borstvoeding is een complex onderwerp. Er kunnen hele kleine hoeveelheden allergenen in voorkomen, uit de voeding van de moeder. Maar het gekke is dat we die niet altijd kunnen terugvinden. In het OLVG onderzoeken we nu hoe dat kan. Misschien is onze meetapparatuur niet gevoelig genoeg. Of het komt doordat bepaalde eiwitten in de darmen worden afgevangen en zodoende niet in het bloed belanden”
Stel dat een kind al allergisch is. In hoeverre kan gezonde voeding dan helpen bij het verminderen van de klachten?
Vlieg: „Dat weten we nog niet goed. We zijn dat aan het onderzoeken door kinderen of volwassenen een immuunondersteunend dieet te geven en te kijken of hun klachten opknappen.
We hebben al wel een aardig beeld van welke voeding goed is voor het immuunsysteem. Recent hebben we daarover een artikel gepubliceerd. Kort samengevat dient zo’n 60 procent van je voeding plantaardig te zijn en de rest van dierlijke oorsprong, zoals volvette zuivel, ei en vis. Dat haal je als je per dag minstens 250 gram zuivel eet en per week zo’n 500 gram vlees, vis of kip.
Neem zo min mogelijk sterk bewerkte voeding. Fruit en groente zijn juist wel goed. Gebruik gezonde oliën, zoals koolzaadolie. Deze olie is rijk aan omega-3, een ontstekingsremmend vetzuur. Dierlijke producten van goede afkomst, zoals biologisch of vrije uitloop, verdienen de voorkeur. Vlees van dieren die veel soorten grassen en planten eten, heeft een betere vetzuursamenstelling dan vlees van bijvoorbeeld koeien die granen gevoerd krijgen.
We hopen dat zo’n dieet allergische klachten kan helpen verminderen. In de toekomst willen we ook graag onderzoeken of gezonde voeding kan voorkomen dat allergieën ontstaan. Maar dat kunnen we alleen aantonen met grootschalig, kostbaar onderzoek.”
Mensen weten vaak het verschil niet goed tussen een allergie en een intolerantie. Hoe belangrijk is dat verschil?
Koffeman: „Heel belangrijk. Stel we zien op het spreekuur een kind met een darmreactie op koemelk. Als we weten dat er sprake is van een klassieke koemelkallergie, geven we het advies koemelk weg te laten uit de voeding. Maar als er sprake is van een intolerantie –dit noemen we ook wel niet-IgE gemedieerde koemelkallergie– kun je het kind toch beter melkproducten blijven geven, al is het maar in kleine hoeveelheden. Daarmee hoop je te voorkomen dat het allergisch wordt voor melk.
Het verschil is ook belangrijk omdat kinderen met een klassieke allergie vaak noodmedicatie nodig hebben, zoals antihistaminica en een adrenalinepen. Bij een intolerantie hoeft dat meestal niet, behalve als het kind bijvoorbeeld ernstig moet spugen.”
Oké, maar hoe weet je dan of er sprake is van een allergie of van een intolerantie?
Koffeman: „We gaan dan eerst met de ouders in gesprek. We vragen dan bijvoorbeeld waarop het kind reageert, maar ook wat het allemaal eet. Ouders vragen soms of we een algehele allergietest kunnen doen, gericht op alle mogelijke voedingsstoffen. Dat doen we nooit. Als het kind zonder problemen hazelnootpasta eet, gaan we niet kijken of het daar antistoffen tegen heeft. Want dan is al bewezen dat het er niet allergisch voor is.
Vervolgens blijven de producten over waarvan je vermoedt dat het kind er allergisch voor is, bijvoorbeeld pinda. We onderzoeken dan of er antistoffen in het bloed te vinden zijn. Ook al zijn die er, dan is daarmee nog niet bewezen dat het kind allergisch voor pinda is. Daarvoor heb je een provocatietest nodig. Dat is een test in het ziekenhuis waarbij je stap voor stap producten uitprobeert. Als er dan een reactie ontstaat, kunnen we direct ingrijpen.
Tien tot twintig jaar geleden deden artsen een huidtest en zeiden ze bij een huidreactie op bijvoorbeeld pinda: „Dat mag je niet meer eten.” Ze deden dan echter geen vervolgonderzoek. Nu blijkt dat het grootste deel van de kinderen met antistoffen tegen een bepaald voedingsmiddel dat toch mag eten. Het is dan juist belangrijk dat ze dat ook doen. Vaak zeg ik tegen ouders: Zorg ervoor dat antistoffen niet de overhand krijgen en dat de darmen van het kind tolerant blijven.”