Kerkelijke leken in de middeleeuwen hadden wel degelijk een eigen mening, ontdekte dr. Cora Zwart
Vóór de Reformatie lazen leken –gewone kerkgangers– niet zelfstandig christelijke literatuur. Een eigen mening erover hadden ze eigenlijk ook niet. Tenminste, zo luidt het gangbare beeld. Maar dat klopt niet volgens een nieuw proefschrift.
Dr. Cora Zwart promoveerde onlangs aan de Rijksuniversiteit Groningen op de studie ”Religious Book Owners and Their Networks”. In deze studie beschrijft ze voor de periode 1370-1550 hoe leken –kerkgangers zonder religieuze functie– in de Nederlanden boeken en andere religieuze objecten gebruikten én hoe dat een rol speelde in de sociale samenhang binnen de netwerken van de boekeigenaren. En die rol was groot, stelt Zwart.
Over religieus gemotiveerde activiteiten van leken in die periode was tot nu toe niet veel bekend, zegt de onderzoeker. „Handgeschreven religieuze boeken met daarin een bezittersmerk –de naam van de eerste eigenaar– waren het uitgangspunt van het onderzoek. Het ging mij om boeken van leken, dus niet van de geestelijkheid of van kloosterlingen.”
Het was een heel werk om de juiste boeken op te sporen, vertelt Zwart in haar woning in Wehe-Den Hoorn, een gehucht op het Groningse platteland. Ze doorzocht in wetenschappelijke databases tienduizenden titels van handschriften met een bezittersmerk. Het was een groot probleem om zo’n naam in een boek te koppelen aan een bestaande persoon. „Uiteindelijk heb ik 129 boeken achterhaald van 120 eigenaren die in de genoemde periode ergens in de Lage Landen woonden. De boeken die ik gevonden heb, waren eigendom van mensen uit de stedelijke elite of de lage adel, zoals stadsbestuurders, chirurgijns, een notaris en een stadssecretaris.”
„„Heer, u neemt uzelf bij de neus”, riep een vrouw door de Utrechtse Buurkerk” - Dr. Cora Zwart
Pest
Vervolgens ging ze op zoek naar de fysieke boeken. Ze reisde ervoor naar bibliotheken in onder meer Groningen, Den Haag, Utrecht, Rotterdam, Leeuwarden, Gent, Kopenhagen en Wenen. Daar bestudeerde ze met name de gebruikssporen, zoals bijgeschreven familienotities, ingevoegde objecten en tekeningen.
De boeken leverden haar interessante vondsten op. Soms werd ze persoonlijk geraakt door wat ze las. Ze noemt Steyneken Herman Dirck Henrix Pelgromsvrouw uit ’s Hertogenbosch. Haar man behoorde tot de bestuurlijke elite. „In haar gebedenboek kwam ik aantekeningen tegen die haar kleindochter maakte over de dood van haar moeder en twee zusters die binnen een maand aan de pest stierven.”
Er waren grofweg twee soorten religieuze boeken. „Vrouwen hadden vaak getijden- en gebedenboeken die ze thuis gebruikten en meenamen naar de kerk. Deze waren doorgaans klein van omvang. Mannen bezaten vaker catechetische- en prekenboeken die ze gebruikten om zelf te lezen en om hun kinderen thuis onderricht te geven. De boeken waren grotendeels in het Middelnederlands geschreven, sommige stukken waren in het Latijn of in het Frans. Ze gingen generaties lang mee en er stonden veel persoonlijke notities in, bijvoorbeeld over geboorte- en sterfdata.”
Bij de neus nemen
Zwart concludeert dat deze ouders zelfstandig bezig waren met de godsdienstige opvoeding van hun kinderen. „Moeders leerden hun kinderen bidden, lezen en schrijven. Het is opvallend dat ook veel meisjes leerden lezen. Vaders onderrichtten hun kinderen in de christelijke leer.”
Leken in deze periode blijken wel degelijk persoonlijke religieuze opvattingen te hebben gehad, zegt Zwart. „Soms uitte men die mening ook. Het gebeurde op een keer in de Buurkerk in Utrecht dat een prediker iets zei, waar een vrouw het niet mee eens was. Ze riep door de kerk: „Heer, u neemt uzelf bij de neus.””
De bezitters van boeken zochten niet alleen het religieuze belang van hun gezin maar ook dat van hun omgeving. Hun invloed kon zich uitstrekken tot de hele kerkelijke gemeenschap van een bepaalde plaats, meent de onderzoeker. „Hun activiteiten richtten zich op het doen van goede werken en waren niet beperkt tot het steunen van liefdadigheidsdoelen. Het ging ook om onderricht over wat men moest doen om een goed christelijk lid van de samenleving te zijn.”
„Boekbezitters vroegen om gebeden ter ondersteuning, zowel tijdens het leven als na de dood” - Dr. Cora Zwart
Zwart noemt Pompeius Occo, een rijke Amsterdammer. „Hij stelde diverse religieuze boeken beschikbaar voor de inwoners van zijn stad. Een ervan was een boek met psalmen en gebeden dat bestemd was voor kooplieden. Hiermee liet hij zien hoe de leer van de kerk hem ter harte ging. Hij leefde in de tijd van de Reformatie en vreesde dat die leer zeer nadelige invloed zou krijgen.”
Wolk van gebed
Een ander voorbeeld is het echtpaar Josina van Foreest en Pieter Paling uit Alkmaar. „Ze geloofden dat het een belangrijke christelijke deugd was om armen te helpen. In 1522 stichtten ze een hofje in Alkmaar voor zeven vrouwen. Ze beslisten dat het hofje na hun dood moest worden voortgezet. In hun testament bepaalden ze dat hun eigen huis ook deel zou uitmaken van het project. Deze huizen werden een hofje voor de armen. Paling gaf ook een grote financiële bijdrage voor een altaarstuk in de Laurentiuskerk. Daarmee probeerde hij de samenhang in de kerk te bevorderen en de eenheid te behouden. Hij is een goed voorbeeld van een burger die zijn medeburgers op religieus gebied wilde helpen.”
Natuurlijk dachten deze mensen ook aan zichzelf, zegt Zwart. „Ze vroegen om gebeden ter ondersteuning van hen, zowel tijdens het leven als na de dood. De gebeden van die mensen vormden zo een „wolk van gebed” ter ondersteuning van hun zielen in het hiernamaals. De wederzijdse banden tussen hen en degenen die zij aan zich bonden, werden hierdoor doorgetrokken tot het eeuwige leven.”
Zwart concludeert dat veel van het leven in de middeleeuwen weliswaar gemeenschappelijk was, maar dat mensen wel degelijk eigen keuzes maakten. „Belangrijke aspecten in hun religieuze handelen waren de versterking van de banden met de familieleden, het elkaar steunen in het gebed en het elkaar onderwijzen om een goed christen in de samenleving te worden.”