Humor met een knipoog dominees die populair willen zijn
Telkens als de onlangs vermoorde Russische oppositieleider Aleksej Navalny voor zijn rechters verscheen, toonde hij humor, zijn overlevingsmechanisme, schreef Trouw. Dat Poetin Navalny’s naam steevast weigerde uit te spreken, maar sprak van ”die man”, is humoristisch.
Wat is humor eigenlijk? De Utrechtse hoogleraar Beatrice de Graaf poogde in NRC (12 februari) tot een antwoord te komen. Humoristen werden lange tijd gezien als mensen die spotten met „de ernst van het bestaan”. Worden in de Bijbel niet tal van waarschuwingen tegen spotzucht gegeven? Voor sommige christenen is zelfs lachen uit den boze. Lees je ergens dat Jezus gelachen heeft? Nee, maar ook staat nergens dat Hij niet gelachen heeft.
In 1954 verscheen een boekje over humor in de Bijbel, van de jonge predikant Okke Jager (1928-1992). Het werd in korte tijd vijftien maal herdrukt. Hij hecht eraan humor scherp af te bakenen van gein, lol, sarcasme of leedvermaak. Wie eropuit is om anderen te kwetsen, gebruikt geen humor maar sarcasme, oftewel bijtende spot. Is de „humor” die De Graaf welig ziet tieren „op de sites van populisten, extremisten, fascisten en terroristen” niet juist dat laatste, sarcasme? Echte humor relativeert, ontmaskert en houdt een spiegel voor. Het blaast stoom van de ketel en leidt er zelfs toe dat we onszelf uitlachen, want zo belangrijk zijn we ook weer niet.
De vrees om al snel over de schreef te gaan en de naaste te kwetsen, is mogelijk de reden dat calvinisten terughoudender met humor zijn dan Joden en rooms-katholieken. Ook Luther was bepaald niet humorloos. Echte humor is een gave. Dat geldt ook het waarderen ervan. Okke Jager kan er de humor wel van inzien als Abimelech (Gen. 20:16) bij het afscheid van Abraham en Sara de laatste, tegen beter weten in, nog altijd Abrahams zuster noemt. En als Job een veel te grote broek aantrekt, promoveert God hem tot Zijn leermeester en wordt Hijzelf Jobs leerling (Job 38:3).
Humor is niet gespeend van ernst. De filosoof Kierkegaard meent dat de oprechte prediker mag vrezen na afloop van zijn dienst gestenigd te worden. Dat is humor met een knipoog naar dominees die populair willen zijn, of halve waarheden debiteren. Het tragische en het komische liggen dicht bij elkaar. „Onze ‘opgang’ in de kerk, kan onze ondergang bij God betekenen”, las ik.
Zouden theologen ook zulk zwaar geschut tegen elkaar inzetten, wanneer zij bedenken „hoe hun geachte opponent eveneens bretels nodig heeft om in het publiek toonbaar te blijven” (Okke Jager)?