Pleegzorg verlenen in een gezinshuis: „Oom en tante zeggen is prima”
Wie zitten er achter de „honderdduizenden” en het „recordaantal” als het gaat om hulpvragen in de jeugdzorg? Jarret, Femke en Maarten bijvoorbeeld. En jonge, getraumatiseerde vluchtelingen.
De tweede beste keus, mét liefde: pleegouders
Wie: CorJohn (67) en Ria (69) van der Beek uit Dordrecht, runden van 2005 tot 2011 een gezinshuis. Hun pleegzoon Jarret Beets (30) uit Nieuwerbrug aan den Rijn is samen met zijn vrouw Ilse zelf een gezinshuis gestart.
Jarret was twaalf toen hij in het gezinshuis van CorJohn en Ria terechtkwam. Hij had geen ouders meer en was al op dertien verschillende plekken opgevangen. Ria: „Hij liep bij ons naar binnen en zei meteen dat hij het nergens langer volhield dan zes weken. Waarop ik nuchter zei: Je mag ook langer blijven hoor, we zien wel.”
Jarret had aardig wat problemen en was naar eigen zeggen op zijn tijd best agressief. „Vaak had ik binnen de kortste keren knallende ruzie met pleegouders. Voor de mensen bij wie ik woonde, was dat geen houdbare situatie. Dus ging ik weer weg. Ik heb zelfs een keer op een gesloten groep gewoond, erg heftig was dat.”
De overgang naar een gezinshuis blijkt goed voor hem te zijn. Hij woont in een huiselijke omgeving, maar toch met wat afstand. „Ik vond het fijn dat CorJohn en Ria niet van mij verwachtten dat ik hen vader en moeder noemde. Ik mocht oom en tante zeggen. Bij hen kreeg ik geborgen veiligheid zonder dat er van alles van me werd verwacht. En de vaste dagstructuur hielp mij erg, dat had ik nooit meegekregen. Bovendien ben ik bij hen bewust tot geloof gekomen.”
Tandarts
Als Jarret in 2005 in huize Van der Beek arriveert, zijn CorJohn en Ria pas net begonnen met hun gezinshuis in Dordrecht. Een gezinshuis is een vorm van kleinschalige jeugdhulp (zie ”Wat is een gezinshuis?”) CorJohn en Ria zijn beiden rond de vijftig en twee van hun vier kinderen wonen al op zichzelf. „Het werd rustiger in huis. Bovendien overleden allebei onze ouders in anderhalf jaar tijd, dus viel er een zorgtaak weg”, zegt Ria. „Ik dacht sterk: is dit het nou? Nee, de Heere heeft nog een taak voor ons. Toen kwam er een advertentie in het Reformatorisch Dagblad voorbij.”
CorJohn: „SGJ Christelijke Jeugdzorg wilde een gezinshuis starten en zocht naar echtparen. Wij bleken de oudste kandidaten te zijn, maar gelukkig was er geen leeftijdsgrens.”
Ria: „Mijn man en ik hebben er veel over gepraat. Het is nogal een stap om weer jonge kinderen op te gaan voeden. Maar we gingen er beiden voor en ook onze kinderen hebben allemaal toestemming gegeven. Na een sollicitatieperiode van vijf maanden zijn we benoemd.”
Het gezin verhuist van Ridderkerk naar Dordrecht en komt terecht in een twee-onder-een-kapwoning met tien slaapkamers. De twee nog thuiswonende kinderen krijgen de zolderkamers. CorJohn: „De meiden hadden hun eigen ruimte met zitplek. Die privacy hebben ze erg gewaardeerd.”
Het echtpaar vangt steeds vier kinderen tegelijk op. Vanaf het begin is één ding erg belangrijk: structuur en duidelijkheid. Ria: „Om halfzes ’s avonds aan tafel, om acht uur samen koffiedrinken en nieuws kijken. Soms werd ik wel een beetje gek van die starre regels, want ik moest mezelf er natuurlijk ook aan houden.” Jarret, lachend: „Als je vijf minuten te laat was, kreeg je dat natuurlijk meteen van ons te horen.”
Er moeten ook veel praktische zaken geregeld worden voor de kinderen: tandartsbezoeken, kleding, een fiets…
Ria: „Als pleegkinderen bijvoorbeeld van de gesloten jeugdzorg komen, zie je dat meteen aan de kleding. Die is vaak kapot of te klein. Een tandartsbezoek is vaak een van de eerste dingen die je regelt, want de gaatjes zijn bijna niet te tellen. Een fiets hebben die kinderen ook niet. Soms moeten ze zelfs nog leren fietsen.” Jarret: „Ik heb als kind weleens dertien gaatjes gehad. Vanaf het moment dat ik bij CorJohn en Ria terechtkwam, heb ik in al die tijd nog maar een gaatje gehad. Puur door de structuur van op vaste tijdstippen per dag tandenpoetsen en twee keer per jaar naar de tandarts.”
CorJohn en Ria proberen de pleegkinderen een geborgen gevoel mee te geven, zonder zichzelf op te dringen. Ria: „We letten op de juiste afstand, wat overigens niet hetzelfde is als afstandelijkheid. Je zag duidelijk dat als je te snel dichtbij kwam, het mis ging. Ik probeerde de keuze bij de kinderen zelf te laten. Toen een jongetje net bij ons was, bracht ik hem naar bed. Ik vroeg aan hem: Wat wil je? Moet ik een kus geven? Of een high five? Of alleen zwaaien bij de deur? Hij zei: Zwaai maar. Dus stond ik daar te zwaaien bij de deur. Ik heb één keer een knuffel van hem gehad, toen hij wegging. En dat was goed zo.”
Jarret: „Het was heel fijn dat de keuze bij jezelf lag, en dat jullie die keuze ook respecteerden.”
CorJohn: „Bij jou ging de knop een poosje na aankomst om. Toen wilde je blijven tot je achttiende.”
Jarret: „Ik was de oudste van de kids, dus ik was een soort grote broer. Als zij moeilijk deden, greep ik in.”
Ria: „Van jou konden ze dat hebben. Ze keken ook tegen je op, letterlijk en figuurlijk. Als er een kleintje binnenkwam dat niet wou eten zei jij: Kijk naar mij, als jij je groente opeet word je later net zoals ik ben. Nou, dat werkte wel hoor.”
Jarret: „Ik weet nog dat er op een gegeven moment een pleegzusje kwam aan wie ik echt een hekel had. Maar toen ze gepest werd op school, greep ik wel in. We hadden niet voor elkaar gekozen, maar je hoorde toch bij elkaar. Dat was het mooie van een gezinshuis.”
Ria: „Je probeert de kinderen een beetje te laten hechten, zodat ze later beter relaties aan kunnen gaan. Maar er waren er ook bij van wie je dacht: oei, dat gaat lastig worden. Ze fladderden van de een naar de ander, zonder zich ooit echt te binden.”
Jarret: „Soms heeft iemand zo veel pleegbroertjes en -zusjes gehad dat het ook lastig is om echt contact te houden. Ik heb in totaal misschien wel met 500 kinderen gewoond, want op groepen zitten er zo 200. Nu heb ik met niemand van hen meer contact.”
Vuurdoop
Inmiddels zijn CorJohn en Ria gestopt met het verlenen van pleegzorg, maar met Jarret hebben ze altijd contact gehouden.
Jarret: „Sinds kort run ik samen met mijn vrouw een gezinshuis. Het is extra fijn om ervaringen uit te wisselen, want CorJohn en Ria hebben het ook allemaal meegemaakt.”
CorJohn, trots: „Wij waren daggast op je bruiloft.”
Ria: „Dat hebben we erg gewaardeerd, zeker omdat we van de andere pleegkinderen niets meer hebben gehoord nadat ze weggingen. En het is heel mooi dat jij nu ook een gezinshuis hebt, want op die manier geef je de zorg een beetje door.”
Jarret: „Mijn vrouw Ilse en ik zijn er via-via ingerold. We wonen naast mijn schoonouders en bij hen kwam weleens een pleegkind logeren. Waar hij woonde liep het niet, dus hij zou naar de gesloten jeugdzorg gaan. Toen zei ik: Dat nooit. Ik heb daar zelf gewoond en daar moet je als kind niet willen zijn. We hebben geregeld dat we hem samen met mijn schoonouders konden opvangen. Om 16.00 uur hadden we contact, om 18.00 uur stond hij op de stoep bij ons. Dat was een vuurdoop hoor. We werkten allebei fulltime; met z’n tweeën keken we vaak wel wat we deden met eten. Maar nu moesten we gestructureerd gaan leven.”
Op termijn blijkt de combinatie van een pleegkind en twee fulltimebanen niet houdbaar. Jarret en Ilse besluiten samen te kijken of een gezinshuis runnen haalbaar is voor hen. Ze schrijven een ondernemingsplan en sluiten zich uiteindelijk aan bij het platform Gezinshuizen.com. Inmiddels hebben ze vijf pleegkinderen in huis, naast hun eigen zoontje.
Jarret, lachend: „Een aantal regels hebben we bijna rechtstreeks overgenomen van wat ik bij CorJohn en Ria was gewend. Qua structuur, en dingen als een zakgeldbudget en een corveelijst. We leren ze wassen en schoonmaken. De een klopt de kussens op de bank op, de ander doet de afwas. Ze verdelen de taken zelf. Als ze koken hoeven ze die dag verder geen corvee te doen, dat is gelijk een motivatie om te leren koken.”
Hij en zijn vrouw vullen elkaar goed aan als het om de zorgverlening gaat, vindt Jarret. „Ilse is veel empathischer dan ik. Bij mij is die emotie een beetje afgevlakt door al de verhuizingen in mijn vroege jeugd. De kids gaan voor gevoelige dingetjes dus vaak naar Ilse toe. Voor andere dingen komen ze bij mij terecht. Ik kan op een nuchtere manier aan hen vertellen over mijn eigen ervaringen met pleegzorg. Dat accepteren ze ook, omdat ik weet waar ik het over heb.”
Liefde
CorJohn, Ria, Jarret en Ilse hebben regelmatig contact over het runnen van een gezinshuis. Ze zijn het er unaniem over eens: alleen kun je het niet. Je hebt anderen nodig, al is het maar om tips te vragen. En het helpt erg als scholen en andere instanties meedenken.
Ria: „Toen Jarret bij ons kwam, zat hij op het speciaal onderwijs. Ik dacht al snel: als die jongen maar rust en regelmaat krijgt, kan hij prima gewoon onderwijs aan. Dat bleek zo te zijn. Maar je moet op scholen mensen vinden die ook gemotiveerd zijn om het beste te zoeken voor die kinderen. Als je die hebt, dan lukt het.”
CorJohn: „Soms moet je haar op je tanden hebben, vechten voor hun belangen.”
Jarret: „Met de kanttekening erbij dat de kinderen zelf ook hun beste beentje voorzetten. Soms vertellen ze van alles op school wat helemaal niet waar blijkt te zijn. Of ze zeggen thuis iets over school wat niet klopt.”
Ria: „Ik ben weleens verontwaardigd opgebeld door een lerares over iets wat ik helemaal verkeerd zou doen. Toen had een kind iets gezegd wat echt totaal niet klopte.”
CorJohn: „Het kan lastig zijn als je veel liefde in de zorg stopt en een kind zegt iets heel kwetsends tegen je. Zo’n opmerking komt dan hard binnen. Maar je moet altijd goed relativeren, en bedenken dat een kind zelf ook niet heeft gevraagd om pleegzorg. Ze mogen het lastig vinden om ergens anders te wonen. Dat is niet gelijk gekoppeld aan jou. Ze maken zo’n opmerking niet per se om jou pijn te doen, maar het feit blijft dat je als pleegouders de tweede beste keus bent. De eerste keus zijn altijd de biologische ouders. Als bij hen wonen niet langer kan, dan zijn wij er. Met liefde.”
Het eerste echte gesprek met jonge vluchtelingen
Wie: Carolien Lagendijk (33) woont in Soest en werkt als jeugdbeschermer bij stichting Nidos in Amersfoort.
„Toen ik in 2014 aan de CHE de opleiding sociaalpedagogische hulpverlening had afgerond, lagen de banen niet voor het oprapen. Door de grote vluchtelingenstroom vanuit Syrië waren er wel mensen nodig in het vluchtelingenwerk. Ik stuurde naar verschillende organisaties een sollicitatiebrief. Ook naar Nidos, al had ik nog nooit van die stichting gehoord.
Ik ben hier aangenomen als jeugdbeschermer op een POA-locatie, dat staat voor: procesopvanglocatie amv. Dat is een asielzoekerscentrum voor alleenstaande jongeren vanaf 13 jaar die nog geen verblijfsvergunning hebben. Ik sta ze als voogd bijvoorbeeld bij tijdens gesprekken met de IND (de Immigratie- en Naturalisatiedienst beoordeelt asielaanvragen, CK) of regel woonruimte als ze een verblijfsvergunning krijgen. Daarnaast begeleid ik in onze regio, Utrecht, sinds 2017 alleenstaande vluchtelingenkinderen tot 13 jaar, die in opvanggezinnen zijn ondergebracht, en jongeren boven de 13 met een verblijfsvergunning, die verblijven op een woongroep.
Het mooie aan mijn werk is dat ik voor minderjarige vluchtelingen de eerste ben die de tijd neemt om naar hun verhaal te luisteren, zonder oordeel. In de gesprekken met medewerkers van het COA en de IND draait het om waarheidsvinding en daar hangt veel vanaf. Het gesprek met een voogd is puur gericht op het welzijn van de jongere. Daardoor komen er tijdens zo’n ontmoeting vaak veel emoties vrij.
Door mijn gezin en werkervaring lukt het nu meestal goed om de verhalen van die jongeren niet mee naar huis te nemen, maar in de beginperiode gingen sommige casussen echt onder m’n huid zitten. Tijdens stages in de gesloten jeugdzorg heb ik ook jongeren met problemen ontmoet, maar daar zag ik er veel die zelf ook iets verkeerds hadden gedaan. Bij minderjarige vluchtelingen is dat meestal niet het geval. Die zijn het slachtoffer van de kwade praktijken van volwassenen. Het is afschuwelijk wat ze tijdens hun vlucht meemaken.
In de tien jaar dat ik hier nu werk, heb ik de problematiek sterk zien verergeren. Waren vluchtelingen eerst gemiddeld drie tot vijf maanden bezig om hier te komen, nu duurt het meestal enkele járen. Door de langere reis maken jongeren onderweg meer traumatische gebeurtenissen mee. Ook zijn ze, bijvoorbeeld de Syrische jongeren, langer blootgesteld aan de oorlogssituatie in het land van herkomst. En het aantal amv’s is ook sterk toegenomen. De jeugdbeschermers van Nidos hebben veel meer jongeren onder hun hoede dan volgens de officiële normering zou moeten. Met een werkweek van 28 uur hoor ik maximaal 14 jongeren te begeleiden, maar dat zijn er 23.
Het moeilijkste aan mijn werk is dat ik jeugdige asielzoekers geen zekerheid kan geven, terwijl ze daar zo naar hunkeren. Ik kan ze met allerlei praktische zaken helpen, maar heb geen invloed op de beslissing van de IND. Door die onzekerheid is het soms lastig om ze te motiveren voor bijvoorbeeld het taalonderwijs.
Ik vind het ook lastig om te zien dat getraumatiseerde jonge asielzoekers onvoldoende professionele hulp krijgen. Daardoor verergert de problematiek vaak. Als jeugdbeschermer probeer ik dit op te vangen door te praten over wat ze hebben meegemaakt en door samen te bespreken welk effect die gebeurtenissen kunnen hebben op hun dagelijks leven. Alleen, ik ben geen professioneel behandelaar, dus ik kan niet de traumazorg bieden die zo nodig is. Maar je doet wat je kunt.”
Tranen en troost in een periode van pleegzorg
Wie: Bas en Janneke de Jong uit Sliedrecht verleenden een halfjaar pleegzorg aan Maarten, de zoon van Frank en Hester.
Je verliest een kind, maar hebt geen graf. Met die woorden omschrijft Hester het gevoel dat ze had toen Maarten voor een periode van pleegzorg bij het gezin De Jong woonde.
Het ging daarvoor al langer niet goed met hun tienerzoon, vertellen Frank en Hester in de woonkamer van het Sliedrechtse echtpaar De Jong. Frank: „Maarten zat niet goed in z’n vel en lag met zichzelf overhoop. Hij moest stoppen met school, kampte met gevoelens van depressie en lusteloosheid en zocht de grenzen op.”
Thuis botst het steeds vaker. Hester krijgt maar lastig grip op haar zoon: „Hij luisterde totaal niet naar mij en trok z’n eigen plan.” Frank: „En hij vond dat ik te snel boos werd. Alles bij elkaar zorgde de situatie voor behoorlijk wat spanning.”
De bom barst op een zaterdag in maart dit jaar. Na een ruzie pakt Maarten z’n spullen en loopt weg van huis. „Hij wilde onder geen beding meer bij ons wonen”, zegt Frank. Hester: „Al het gedoe op school, thuis, het was te veel. Hij wist niet anders te doen dan te vluchten. Achteraf heb ik hem nog weleens gevraagd waarom hij wegliep. Toen zei hij dat hij dat zelf eigenlijk ook niet wist.”
Jordy, de oudste zoon van de De Jongs, is een goede vriend van Maarten. „Toen hij hoorde dat Maarten was weggelopen, maakte hij zich nogal zorgen”, vertelt Janneke. „Hij zocht direct contact met hem. Samen zijn we toen naar Maarten toegegaan. „Kom mee naar ons huis”, zei ik. „Weglopen kan morgen ook nog wel.” Veel andere opties had hij ook niet, dus hij ging snel mee. Uiteindelijk heeft hij tot de zomer bij ons gewoond.”
Het echtpaar De Jong heeft dan al de nodige ervaring met pleegzorg. Janneke: „Al vanaf het begin van ons huwelijk wilden Bas en ik graag een veilige plek bieden aan kinderen die dat nodig hadden. Zelf hadden we het zo goed, het leek ons mooi samen iets te betekenen voor anderen.” Als hun oudste zoon vier maanden is, starten ze met een zogeheten toeleidingstraject voor pleegouders. Vrij snel na afronding daarvan krijgen ze hun eerste pleegkind, een meisje van acht. Inmiddels hebben ze veertien kinderen opgevangen, doorgaans voor een periode van maximaal twee jaar.
Bord
Dat Maarten niet bij vreemden gaat wonen, is voor Frank en Hester een opluchting. „Onze zoon kwam al twaalf jaar bij Bas en Janneke over de vloer”, vertelt Frank. „Wij kenden hen en wisten dat zij dezelfde normen en waarden hadden als wij. Dat gaf vertrouwen dat Maarten in goede handen was.”
Bij de andere vijf kinderen van Frank en Hester komt het bericht dat hun broer tijdelijk bij het gezin De Jong woont hard aan. Hester. „Onze tienerdochter dekte op een dag huilend de tafel. „Mama, ik kan er niet aan wennen dat ik een bord minder op tafel moet zetten”, zei ze. Ook wilden ze steeds weten wanneer Maarten terug zou komen. Maar dat wisten wij ook niet.”
Vooral Hester valt de situatie zwaar. „Ik voelde me zo falen als moeder.” Frank staat er wat nuchterder in. „Maarten was een puber. Hij zat gewoon met zichzelf in de knoop. Ik probeerde het niet allemaal op ons te betrekken.” Hester haalt in die tijd kracht uit de bezoeken aan haar moeder. „Vaak heb ik met haar onze zorgen bij God neergelegd. En ik merkte dat de Heere ondersteunde. Het was een moeilijke tijd, maar in die zin ook een tijd met een gouden randje.”
Vakantie
Over jeugdhulporganisatie Timon, die Bas en Janneke inschakelden toen Maarten bij hen kwam wonen, zijn beide echtparen vol lof. Frank: „Toen Maarten nog thuis woonde, hadden we negatieve ervaringen opgedaan met het jeugdzorgteam van de gemeente. We vonden dat dat er sterk op aanstuurde dat Maarten maar niet meer thuis moest wonen. Daardoor raakte hijzelf ook in verwarring.” De pleegzorgbegeleiding vanuit Timon was echter gericht op terugkeer naar huis. Frank: „Dat vonden we als ouders erg fijn; en we merkten dat dit Maarten rust gaf.”
Als Maarten zo’n halfjaar bij de familie De Jong woont, wil hij in de zomer graag weer met zijn ouders mee op vakantie. Hester: „De nacht voordat we weg zouden gaan, sliep ik weinig. Maar alle zorgen bleken voor niets. Het ging zelfs zo goed dat Maarten na die vakantie weer direct fulltime thuis kwam wonen.”
Terugblikkend zijn Frank en Hester dankbaar dat het echtpaar De Jong hun zoon een poosje in huis wilde nemen. „Wij konden echt op Bas en Janneke terugvallen in alle zorgen rond Maarten. Dat was enorm fijn en gaf ons steun, juist toen we dat hard nodig hadden.”
De namen van Maarten, Frank en Hester zijn vanwege privacyredenen gefingeerd. Hun gegevens zijn bij de hoofdredactie bekend.
De gesloten jeugdzorg voelde als een gevangenis
Wie: Femke Willemse (19) woont in Rotterdam en zat vanaf haar vijftiende zo’n anderhalf jaar lang in de gesloten jeugdzorg. In de jongerenraad van Het Vergeten Kind zet ze zich in om de jeugdzorg te verbeteren.
„Als ik mijn voordeur uitstap, overspoelt me nog regelmatig een gevoel van vrijheid. Gewoon de deur uit kunnen lopen, dat heb ik anderhalf jaar moeten missen.
Ik kom uit een fijn gezin. Lieve ouders die veel werkten. Een broer boven me, een broertje onder me. Ik zat op korfbal. Was eigenwijs.
In mijn kindertijd heb ik te maken gehad met seksueel misbruik. Mijn ouders en broers wisten van niets. Ik voelde me geïsoleerd. In de brugklas begon ik mezelf te beschadigen. Voor mijn ouders was dat vreselijk beangstigend. Dan weer vonden ze een afscheidsbrief, dan een stapel scheermesjes of een voorraad medicijnen. Mijn moeder is minder gaan werken om op mij te kunnen letten.
In de kleine psychologenpraktijk in ons dorp in Gelderland zeiden de behandelaren al snel dat ze mij niet konden helpen. In de zomer voordat ik naar de vierde klas zou gaan, werd ik opgenomen in een jeugdzorginstelling in Zetten. Daar heb ik op verschillende groepen gezeten. Mijn ouders en ikzelf dachten dat ik daar de hulp zou krijgen die ik nodig had. Mijn ouders brachten me weg met het idee dat ik na drie maanden weer thuis zou wonen. Dat was de bedoeling.
De eerste dag was vreselijk. Ik voelde me heel alleen. Thuis leefde ik in een gezin, speelde ik korfbal en zat ik in de jongerenraad van de gemeente. Al die contacten vielen ineens weg.
De instelling voelde als een gevangenis. Bij aankomst werd ik gefouilleerd en werd mijn koffer doorzocht. Mijn persoonlijke spullen kreeg ik niet, die moest ik verdienen met goed gedrag. In mijn kamer stonden een bureau, bed en kast. Allemaal vastgeklonken in de grond.
Alle vrijheid die ik kende, was opeens weg. Voor alles bestonden regels. Als ik de gemeenschappelijke keuken inliep zonder dat te vragen, moest ik een halfuur eerder naar mijn kamer. Op sommige groepen werden eetregels doorgetrokken tot in het absurde: zelfs brood, pizza en friet moest en zou je met mes en vork eten.
Ik kreeg geen therapie in die eerste tijd, want ik was er voor observatie. Dagen waren leeg. Ik zat vaak op mijn kamer. Na te denken en te malen. Het was verstikkend.
Voordat ik in de instelling belandde, sneed ik me oppervlakkig. In Zetten is dat veel erger geworden. Ik had een mentor aan wie ik uiteindelijk verteld heb over het seksueel misbruik. Maar ik miste hulp bij de verwerking van mijn trauma. Toen ik me een keer zodanig beschadigd had dat ik naar het ziekenhuis moest, was bij terugkomst mijn hele kamer ontdaan van alle persoonlijke spullen die ik in de achterliggende tijd had verdiend door goed gedrag. Als straf.
Dat is ook het gevoel dat ik heb overgehouden aan mijn anderhalf jaar in de gesloten jeugdzorg: dat je als jongere een straf uitzit voor iets wat je is overkomen buiten jouw schuld. In mijn geval het seksueel misbruik.
In Capelle aan den IJssel kwam ik terecht in een kliniek waar ze werken vanuit nabijheid en liefde. Zaken die ik in de gesloten jeugdzorg niet altijd heb ervaren. Mijn ouders hebben zich schuldig gevoeld omdat dat wat ze dachten dat het beste voor me was, dat niet was. Gelukkig is onze relatie goed. Ik neem hun niets kwalijk. In Capelle heb ik mijn trauma kunnen verwerken. Nu studeer ik grafische vormgeving.
Anderhalf jaar geleden ging ik voor het eerst naar de kerk, samen met een christelijke vriendin. Inmiddels ben ik gedoopt en actief in de gemeente. Het geloof vormt nu voor mij de basis. En de geborgenheid die gemeenteleden mij bieden, maakt dat ik de toekomst aandurf.”
Hebt u hulp nodig? Dan kunt u contact opnemen met Stichting 113 Zelfmoordpreventie via 113 of 0800-0113 (24 uur bereikbaar) en 113.nl.
Zorgorganisatie Pactum laat in een reactie weten niet te reageren op individuele casussen.