Meditatie: Belijdenis in oorlog
„Welgelukzalig is hij die Gij verkiest en doet naderen, dat hij wone in Uw voorhoven.”
Psalm 65:5a
Als het oordeel ons zwaar neerdrukt, wanneer wij horen van stilstand van de arbeid, van schaarste, wanneer wij horen moeten van een vijandelijke overwinning, drukt het ons zwaar te weten dat man of verloofde tegenover de vijand staat, in het aangezicht van de dood: het legt een zware druk op ons om te moeten denken aan de schrikkelijke gruwelen van de oorlog.
Ach, dat onze overtreding ons dan eens recht diep neerdrukte, ons gedurige verzet, onze opstandigheid tegen Gods gebod, tegen Zijn heilige wet. En dat wij ons voortdurend afwenden van Zijn aangezicht en Hem de levende God, de rug toekeren. Die ongerechtigheden moeten ons diep neerdrukken! Ach, dat toch de zonden beleden werden, de zonden van de enkeling, de zonden van volkeren en vorsten, dat die ons toch eens werkelijk diep gingen neerdrukken.
Wij hebben immers zestig jaren geleden (1810-1813) beleefd hoe spoedig de Heere aanwezig zijn kan om de moed van de vijand te verlammen en de getrouwen eer te schenken en genade te doen toekomen. Hoe wordt men echter van zijn overtreding verlost? Hoe wordt men van deze zware overtreding bevrijd? Hoe komt dit loodzware pak van overtreding van mijn schouders af? Geldt dan niet van ons: „Welgelukzalig is hij, die Gij verkiest en doet naderen, dat hij woont in Uw voorhoven?”
H.F. Kohlbrugge,
predikant te Elberfeld
(”Van oorlog en vrede”, 1870)