Meditatie: Niet verteerd
Exodus 3:2
„En de Engel des Heeren verscheen hem in een vuurvlam uit het midden van een braambos; en hij zag, en ziet, het braambos brandde in het vuur, en het braambos werd niet verteerd.”
De Engel des Heeren verscheen Mozes in een vuurvlam uit het midden van een braambos, om hierdoor Zijn heerlijke majesteit en gunstige tegenwoordigheid te vertonen. Het wonderlijke en onbegrijpelijke van dit heerlijk gezicht beschrijft Mozes zelf: „En hij zag, en ziet, het braambos brandde in het vuur, en het braambos werd niet verteerd.” Een wonderlijk gezicht, dat hij niet begrijpen kon. Het had die uitwerking op hem, dat hij zich wilde omkeren, om te bezien dat grote gezicht, waarom het braambos niet verbrandde.
„Een wonderlijk gezicht”, zeggen de Joodse meesters, „waardoor de Heere aan Mozes heeft willen afschilderen dat zoals het volk Israël een lange tijd in de vlam der verdrukkingen in Egypte geweest was, het niet verteerd is geworden. Ook later, in welke verdrukkingen Israël ook zou komen, het zal echter niet verteerd worden.
Een wonderlijk gezicht is het ook, naar mijn gedachten, dat als een zinnebeeld toegepast kan worden op Gods kerk in het algemeen. En ook op het geestelijk Israël, des Heeren gunstgenoten, in het bijzonder, door alle tijden heen. Zij bevinden zich wel zeer dikwijls, onder Gods toelating, onder een hete vlam en brand der verdrukkingen van hun geestelijke en lichamelijke vijanden, maar zonder dat zij verteerd worden (zie Jesaja 43:2).
Trouwens, des Heeren oog is op hen. Hij bedekt hen onder de schaduw van Zijn vleugels. Hij ondersteunt hen met eeuwige armen.
Christiaan Salomon Duytsch, predikant te Mijdrecht
(”De gelukstaat, de roem en de bewaring van een gelovig christen, voorgesteld in drie leerredenen”, 1779)