„En er is geen schepsel onzichtbaar voor Hem; maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de ogen Desgenen met Welken wij te doen hebben.”

Er is niets dat Gods kennis uitsluit. Wij zien slechts enige dingen, maar God ziet alles. „De ogen des Heeren zijn in alle plaatsen, beschouwende de kwaden en goeden” (Spreuken 15:3 en Hebreeën 4:13). „God zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend” (Handelingen 15:18). Job 21 zegt: „Want Zijn ogen zijn op ieders wegen, en Hij ziet al zijn schreden. Er is geen duisternis, en er is geen schaduw des doods, dat aldaar de werkers der ongerechtigheid zich verbergen mochten.” Zo is Gods gezicht een algemeen gezicht. Gods zien is volmaakt, zeker, nauwkeurig en onfeilbaar. Met ons zien is het zo algemeen niet. Wij zien niets onderscheiden als wij omzien. Maar als wij ergens ons oog op vestigen, dan zien wij klaar en onderscheiden. God ziet alles in het algemeen, en toch zo onderscheiden alsof de gehele aarde maar een nietige zaak, een enig ding was. Daarom staat er dat de Heere zeven ogen heeft, die het ganse land doorlopen. „Want wie veracht de dag der kleine dingen? Daar zich toch zeven verblijden zullen, als zij het tinnen gewicht zullen zien in de hand van Zerubbabel. Dit zijn de ogen des Heeren, die het ganse land doortrekken” (Zacharia 4:10). Dit betekent de volmaakte kennis van God. Zo ook op die plaats die verhaald wordt in Hebreeën 4:13: „Alle dingen zijn naakt en open voor Zijn gezicht.”

Christopher Love,
predikant te Londen

(”De alomtegenwoordigheid en alwetendheid Gods”, 1690)