Gods spiegel
Psalm 8:4,5
„Als ik uw hemel aanzie, het werk van Uw vingers, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt; Wat is de mens dat Gij Zijner gedenkt en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt?”
Als ik de wereld beschouw als een spiegel waarin men God moet zien, versta ik daardoor niet dat onze ogen helder genoeg zijn, om te zien wat het kunstwerk van hemel en aarde voorstelt. Noch dat de daaruit verkregen kennis genoegzaam is tot zaligheid. Integendeel, Gods roeping door de schepselen heeft geen ander gevolg, dan dat ons alle verontschuldiging wordt ontnomen.
Daarom heeft God een nieuw middel daarbij gevoegd. Door de leiding en het onderwijs van de Schrift wijst Hij niet alleen dingen aan, die ons anders zouden ontgaan. Hij dwingt ons bijna om te zien, zoals slechte ogen door een bril worden geholpen.
Aan de natuur wordt dus een heraut toegevoegd om onze aandacht te trekken, opdat wij zouden weten dat wij op dit toneel zijn geplaatst om Gods heerlijkheid te aanschouwen. En dit niet alleen als getuigen, maar ook om van alle rijkdommen die hier zijn tentoongesteld te genieten, zoals de Heere die tot ons gebruik heeft bestemd en onderworpen. Ook toont de Schrift niet slechts in ’t algemeen aan dat God de Schepper van de wereld is, maar de draad van zijn verhaal is erop aangelegd te tonen hoe verwonderlijk Gods macht Zijn wijsheid en goedheid is. En bovenal hoe groot Zijn zorg is voor het menselijk geslacht. Doordat het eeuwige Woord Gods, Zijn levend en uitdrukkelijk Beeld is, zo vestigt hij vervolgens daarop ons oog.
Johannes Calvijn, reformator te Genève
(”Voorwoord op Genesis”, 1563)