Een politieke uittocht en de les van Prediker
In de Haagse politiek is het komen en gaan. Dezer dagen komt dat vooral tot uiting rond het Binnenhof en het tijdelijke Tweede Kamergebouw, nu zowel ministers als Kamerleden laten weten zich na de verkiezingen niet opnieuw beschikbaar te stellen voor hun huidige functie.
Vooral de uittocht van de lijsttrekkers Mark Rutte (VVD), Sigrid Kaag (D66) en Wopke Hoekstra (CDA) springt in het oog.
Het langzaamaan van het politieke toneel verdwijnen van de drie is tekenend voor de broosheid van het politieke bedrijf. Ze vormden de grondleggers van Ruttes vierde kabinet, samen met de al eerder afgezwaaide CU’er Gert-Jan Segers. Bij hun aantreden deden ze beloftes, onder andere over meer dualisme en over een nieuwe bestuurscultuur. Maar zodra de gelegenheidscoalitie van VVD, D66, CDA en CU in de overlevingsmodus schoot, waren die eigenlijk al niet meer te realiseren. Veel politieke meningsverschillen werden afgekocht met geld en alles bij elkaar heeft Rutte IV er zeker niet aan bijgedragen dat het cynisme en het wantrouwen jegens de politiek zijn afgenomen. Eerder het tegendeel.
Her en der uiten partijen nu de hoop dat met de komst van nieuwe politieke leiders alsnog een nieuwe, verfrissende politieke cultuur zijn intrede zal doen. Dat is begrijpelijk en inderdaad: het weer naar de stembus sturen van de kiezer is al eerder een probaat middel gebleken voor het openbreken van vastzittende verhoudingen. Zie 1958, toen de KVP de PvdA eindelijk kon inruilen voor de VVD. Of 1982, toen verkiezingen CDA en PvdA bevrijdden uit hun wurgende omhelzing en er nieuw elan kon worden gebracht door een combinatie van CDA en VVD.
De grote kwaal die de volksvertegenwoordiging nu al weer geruime tijd teistert, is echter het gebrek aan besluitvaardigheid, voortkomend uit de enorme versnippering. Het valt nog niet een-twee-drie in te zien hoe nieuwe verkiezingen daar een eind aan kunnen maken, zelfs niet als daaruit een nieuwe, rechtse meerderheid ontstaat van VVD, BBB, JA21 en PVV. Mogelijk zou die kunnen zorgen voor een eenduidig asielbeleid, maar daar tegenover staat dat ze op andere terreinen vrijwel zeker zal vastlopen. Dat de levensduur van nieuwe leiders soms ongewis is, komt daar nog bij.
De verkiezingen van 2002 leken aanvankelijk slechts te draaien om de vraag wie Wim Kok als premier zou opvolgen: Hans Dijkstal, de nieuwe VVD-leider, of toch Ad Melkert, de kersverse lijsttrekker van de PvdA. De opkomst van de LPF zorgde echter voor een aardverschuiving en na een roemloze nederlaag verdwenen beiden van het toneel. Dat alles stemt tot nadenken, indachtig het woord van Prediker: „Hetgeen geweest is, dat is nu, en wat wezen zal, dat is al geweest.”
Enige afwachtendheid kan dus geen kwaad, want niet uit te sluiten is dat het na de uittocht van nu ook voor een nieuw kabinet straks ploeteren zal blijven. Én dat het oliemannetje Rutte node zal worden gemist, al voor hij goed en wel vertrokken is.