Zonder Israël geen belijdenis
De belijdenisgeschriften spreken schijnbaar niet over Israël. Daarom moet de kerk volgens sommigen deze lacune repareren. Is deze constatering terecht? Moet de kerk haar huiswerk overdoen?
Tussen Pasen en Pinksteren doen nogal wat jongeren en ouderen geloofsbelijdenis. Zij belijden hun persoonlijk geloof door in te stemmen met de belijdenisgeschriften.
Een van de oudste kerkordes is de Traditio Apostolica, geschreven tegen het eind van de tweede eeuw. Het werkje beschrijft onder andere de liturgie voor avondmaal en doop, bijvoorbeeld van iemand die vanuit het heidendom overgaat naar de kerk.
De bisschop zalft hem eerst met olie, voordat beiden in het water afdalen. Deze zalving reinigt de dopeling van alle demonische en wereldse machten. Direct na de doop volgt nogmaals een zalving. Die heiligt de dopeling tot een nieuw leven. Beide zalvingen symboliseren het vernieuwende werk van de Heilige Geest.
Zendingsbevel
Tussen beide zalvingen vindt de doop plaats. Op de vraag van de bisschop: „Gelooft u in God de almachtige Vader?” antwoordt de dopeling met slechts één woord: „Credo!” Hij wordt ondergedompeld.
De bisschop vervolgt: „Gelooft u in Christus Jezus, de Zoon van God, die geboren is van de Heilige Geest uit de maagd Maria, die onder Pontius Pilatus is gekruisigd, is gestorven, op de derde dag opgestaan is, opgevaren is naar de hemel, zit aan de rechterhand van de Vader, Die komen zal om te oordelen de levenden en de doden?” Daarop zegt de dopeling: „Credo!”, en dan wordt hij opnieuw gedoopt.
Wanneer de dopeling ook op de laatste vraag: „Gelooft u in de Heilige Geest, in de heilige kerk en in de opstanding van het vlees?” met „Credo!” antwoordt, wordt hij voor de laatste keer ondergedompeld. Hij is gedoopt in de naam van de drie-enige God.
Credo betekent: ik geloof. Met dit woord stemt de dopeling in met een samenvatting van de Apostolische Geloofsbelijdenis. Het gelovig instemmen met de belijdenis geeft via de doop toegang tot de kerk. Dit liturgische gebruik is een concrete uitwerking van Jezus’ zendingsbevel vlak voor Zijn hemelvaart. Toen droeg Hij Zijn apostelen op om in de wereld het Evangelie te verkondigen, discipelen te maken en die te dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Het geloof in de drie-enige God structureert de geloofsbelijdenis.
Eén
Al rond 110 na Christus circuleert de Apostolische Geloofsbelijdenis in de Vroege Kerk, zij het in verschillende versies. De definitieve tekst ligt dan nog niet vast; toch zijn de onderlinge verschillen marginaal. Een uitzondering is de lezing van de kerkvader Irenaeus (170 na Christus). Hij leest: Ik geloof in één God en Vader Almachtig, Die hemel en aarde maakte, en de zee en al wat daarin is; en in één Christus Jezus, de Zoon van God, onze Heere (…) en in de Heilige Geest. Het woordje ”één” betekent een opvallend verschil tussen beide versies; één God, één Christus.
Irenaeus, bisschop van de Franse plaats Lyon, is geboren en getogen in Klein-Azië, het huidige Turkije. Hij is een catechisant van Polycarpus, de bisschop van Smyrna, de opvolger van de apostel Johannes.
Irenaeus bezit niet de statuur van Augustinus van Hippo, dé kerkvader van het Westen. Hij ontleent zijn gezag aan de apostolische traditie en wil die continueren. In het kleine woord ”één” resoneert de stem van Johannes en van de heidenapostel Paulus.
Eenheid
Johannes onderscheidt zich in zijn evangelie van de andere drie evangelisten met zijn sterke nadruk op de eenheid van God. De Zoon en de Vader zijn één, zo tekent Johannes op uit Jezus’ mond.
Naast de stem van Johannes klinkt ook de stem van de heidenapostel Paulus in Irenaeus’ lezing door. Wanneer zijn versie teruggebracht wordt tot de kern, resteren de volgende woorden: Ik geloof in één God en Vader (…) en in één Christus Jezus, de Zoon van God, onze Heere.
Deze kern stemt nagenoeg overeen met Paulus’ woorden: „Nochtans hebben wij maar één God, de Vader, uit Welke alle dingen zijn en wij tot Hem; en maar één Heere, Jezus Christus, door Welke alle dingen zijn en wij door Hem” (1 Korinthe 8:6). Paulus schreef deze woorden in 55 na Christus vanuit Efeze. Tegenover de vele goden belijdt deze Israëliet zijn geloof in God: „Er is geen ander God dan Eén” (1 Korinthe 8:4). Zijn statement verwijst naar het Sjema oftewel Deuteronomium 6:4: „Hoor (Sjema), Israël, de Heere onze God is een enig Heere.”
Vanaf Mozes’ dagen getuigt het Joodse volk te midden van de heidenvolken van zijn geloof in één God. De Jood Paulus werkt dit getuigenis uit in deze Korinthebrief. Hij schrijft: „…één God, de Vader, uit Welke alle dingen zijn en wij tot Hem; en één Heere, Jezus Christus, door welke alle dingen zijn en wij door Hem (1 Korinthe 8:6).”
Door Jezus’ verhoging tot Heere en Christus verstaat de heidenapostel zó Mozes, de Profeten en de Geschriften. Paulus’ uitwerking illustreert de nieuwtestamentische interpretatie van het Sjema. Er is één God, de Vader, en één Heere, Jezus Christus.
Terecht merkt de Duitse nieuwtestamenticus Adolf Schlatter (1852-1938) op dat het Nieuwe Testament geen christendom naast of tegenover het jodendom wil creëren. De apostelen beschouwden Jezus’ leer als de enige en ware joodse godsdienst, waarbinnen gelovige heidenen een volwaardige en eigen plaats hebben.
Tekort
Het verlangen om een mogelijk tekort te compenseren met het opnemen van een aparte clausule over Israël in het belijden van de kerk lijkt op het eerste gezicht sympathiek, maar geeft een verkeerd signaal af. Wanneer de kerk in een aparte clausule of een apart belijden aandacht voor Israël vraagt, ontkent ze daarmee haar wortels. De kerk van alle tijden rust in Gods belofte aan Abraham, Izaäk en Jakob. God zal door de aartsvaders en Israël de wereld zegenen.
Een van die zegeningen is de Apostolische Geloofsbelijdenis. Haar trinitarische structuur is een vroegchristelijke uitwerking van de nieuwtestamentische interpretatie van het Sjema. Verbonden met Abraham, Izaäk en Jakob belijden Jood en heiden hun geloof in één God en één Heere: Credo.
De auteur is predikant van de cgk Sliedrecht Beth-El en docent Bijbelse vakken aan het HHS.